In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in de asielaanvraag van een gezin uit Azerbeidzjan. De eisers, bestaande uit eiser 1, eiseres en hun minderjarige kind, hebben een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvragen zijn afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvragen als ongegrond heeft beoordeeld. De rechtbank heeft de zaak behandeld in enkelvoudige kamer en het onderzoek ter zitting vond plaats op 14 mei 2019. De eisers hebben hun asielaanvraag onderbouwd met de stelling dat eiser 1 in 2016 door de politie is opgepakt en mishandeld, en dat deze aanhouding verband houdt met de journalistieke activiteiten van zijn broer, [A].
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de problemen die eiser 1 heeft ondervonden met de politie en de schuldeisers ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit en nationaliteit van de eisers geloofwaardig zijn, maar dat de aanvoeringen met betrekking tot de journalistieke activiteiten van de broer en de problemen met schuldeisers niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers verworpen en geconcludeerd dat de aanvragen terecht zijn afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier mr. R. Kroon - Overdijk. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.