In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Azerbeidzjaanse nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag niet voldoende was gemotiveerd, met name met betrekking tot de journalistieke werkzaamheden van de eiser. De rechtbank constateerde dat de Staatssecretaris de identiteit en nationaliteit van de eiser alsook zijn werkzaamheden als journalist geloofwaardig achtte, maar andere elementen van zijn asielrelaas ongeloofwaardig vond. De eiser had verklaard dat hij als journalist betrokken was bij een studentenactie en dat hij na zijn arrestatie door de politie was mishandeld en in een psychiatrische inrichting was opgesloten. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet zonder nadere motivering kon stellen dat het artikel dat de eiser had geschreven niet van hem afkomstig was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.024,-.