ECLI:NL:RBDHA:2019:5506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
NL18.14939
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid van seksuele gerichtheid en communicatieproblemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse man, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelt dat hij vanwege zijn homoseksualiteit in Nigeria problemen ondervindt. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat de gestelde seksuele gerichtheid en de problemen die eiser zegt te hebben ondervonden ongeloofwaardig worden geacht. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 16 mei 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk ingeschakeld. Eiser heeft verklaard dat hij in Nigeria is opgegroeid en dat hij vanwege zijn seksuele gerichtheid problemen heeft ervaren, waaronder geweld en verstoting door zijn familie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiser inconsistent en ongeloofwaardig zijn. Eiser kon niet voldoende details geven over zijn relaties en de omstandigheden waaronder hij problemen heeft ondervonden.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met de wet door geen beëdigde tolk in te schakelen, aangezien er geen beschikbare tolken in de Edo-taal waren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvraag van eiser terecht is afgewezen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Nigeria gevaar loopt vanwege zijn seksuele gerichtheid. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.14939

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser], V-nummer [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.M.M. Heilbron),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, thans de minister van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Artan).

ProcesverloopBij besluit van 2 augustus 2018 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Daudu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is volgens zijn eigen verklaringen geboren op [geboortedatum] 1980 en van Nigeriaanse nationaliteit.
Op 17 januari 2017 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, ingediend.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is homoseksueel en heeft vanwege zijn geaardheid problemen ondervonden in zijn land van herkomst. Eiser heeft vanaf zijn twaalfde levensjaar in het geheim 18 jaar (eiser heeft dit later gecorrigeerd naar 16 jaar) een relatie gehad met een man genaamd [A] en daarna
acht jaar een relatie gehad met een man genaamd [B], die een kamer in het familiehuis van eiser huurde. Op 15 september 2016 is eiser met [B] betrapt door mensen uit de beurt. Het raam van de kamer waarin eiser en [B] samen waren, was open(gegaan) waardoor omstanders hen hebben gezien. [B] werd, toen hij naar buiten ging, door die mensen mishandeld en in brand gestoken. Eiser werd buiten het huis met stenen bekogeld, waaraan hij littekens heeft overgehouden, maar kon aan zijn belagers ontsnappen door weg te rennen naar het bos. Eiser is naar Lagos gevlucht. Daar is eiser door een oom opgebeld met de mededeling dat [B] dood is, eiser door de daders wordt gezocht en de moeder van eiser eiser heeft verstoten vanwege het bekend zijn geworden met zijn homoseksuele gerichtheid. Vervolgens heeft eiser Nigeria verlaten en is per vliegtuig via Griekenland naar Nederland gereisd, waar hij op 25 december 2016 is aangekomen.
Eiser vreest bij terugkeer naar Nigeria problemen te zullen ondervinden vanwege zijn geaardheid.
In Nederland heeft eiser in het asielzoekerscentrum (hierna: het AZC) waar hij verblijft een (prille) relatie met een homoseksuele man genaamd [C].
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de seksuele gerichtheid van eiser;
- de problemen als gevolg van de seksuele gerichtheid van eiser.
Verweerder volgt eiser in de door hem opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst.
Verweerder acht de gestelde seksuele gerichtheid van eiser en de problemen die eiser stelt daarvan te hebben ondervonden, ongeloofwaardig.
3. Eiser heeft in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd.
Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid, omdat eiser niet met een registertolk is gehoord en aldus niet vast te stellen is of bij de gehoren rekening is gehouden met de medische klachten van eiser, die de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (hierna: de FMMU) heeft vastgesteld. Dat eiser zou hebben aangegeven dat er geen op- of aanmerkingen zijn op de gehoren en dat hij de tolk goed zou hebben verstaan, kan door de afwezigheid van een registertolk evenmin worden vastgesteld.
Ten onrechte is geen medisch onderzoek ingesteld naar de littekens van eiser, die zijn relaas kunnen onderbouwen. Eiser verwijst in dit verband naar de werkinstructie 2016/4 van verweerder. Verweerder heeft niet aan de samenwerkingsverplichting voldaan.
De aanvraag is ten onrechte niet getoetst aan het, na de gehoren van eiser tot stand gekomen, nieuwe beleid ter zake van de geloofwaardigheidsbeoordeling van de (als asielmotief aangevoerde) seksuele gerichtheid van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (hierna: LHBTI). Het nieuwe beleid houdt onder meer in dat niet meer de nadruk zal liggen op het bewustwordingsproces en de wijze van zelfacceptatie. Uit het bestreden besluit en het voornemen blijkt echter dat de nadruk bij de geloofwaardigheidsbeoordeling ten onrechte toch hoofdzakelijk is gebaseerd op het bewustwordingsproces en de wijze van zelfacceptatie.
Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat eiser vage, summiere of ongeloofwaardige verklaringen zou hebben afgelegd. Uit het dossier blijkt dat eiser niet “lang van stof” is. Indien eiser uitvoeriger had moeten verklaren, hadden aan hem nadere vragen dienen te worden gesteld. Van eiser kan vanwege de culturele context en zijn beperkte opleidingsniveau, niet worden verwacht dat hij uit zichzelf over zijn seksuele gerichtheid uitvoerig kan verklaren. Eiser heeft inmiddels ruimschoots kennis gemaakt met de kringen waarin homoseksuelen zich in Nederland bevinden. Ten bewijze daarvan legt eiser foto’s en een tweetal verklaringen van het COC over.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 31 januari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV2899) geoordeeld dat de duidelijke bewoordingen van artikel 28, vierde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) niet toelaten dat verweerder gebruik maakt van een niet beëdigde tolk, zonder dit voorzien van een motivering schriftelijk vast te leggen. Met dit vereiste is onder meer beoogd te waarborgen dat verweerder zorgvuldig omgaat met de in artikel 28, eerste lid, van de Wbtv neergelegde plicht om van een beëdigde tolk gebruik te maken.
Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat er geen beëdigde registertolken in de Edo-taal in het tolkenregister in Nederland geregistreerd staan of stonden, en dat per abuis op het voorblad van het nader gehoorverslag van 13 april 2018 is vermeld dat er geen registertolk tijdig beschikbaar was. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze uitleg van verweerder te twijfelen. Eiser heeft ook niet met concrete gegevens aangetoond dat in het tolkenregister een tolk in de Edo-taal geregistreerd staat of heeft gestaan tijdens zijn asielprocedure. Eiser is door de onjuiste vermelding op het voorblad in het nader gehoorverslag van 13 april 2018 niet in zijn belangen geschaad, te meer nu op het voorblad van het verslag van het aanvullend gehoor van 2 mei 2017 wel juist is vermeld dat er geen tolk met een registervermelding in de Edo-taal beschikbaar is. De rechtbank is van oordeel dat hiermee is voldaan aan de motiveringseis van artikel 28, vierde lid, van de Wbtv.
De rechtbank ziet in de gehoorverslagen en de uitgebrachte correcties en aanvullingen geen grond voor het oordeel dat verweerder niet van de in de gehoorverslagen vastgelegde verklaringen van eiser mocht uitgaan. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat tijdens het nader gehoor en het aanvullend gehoor sprake is geweest van communicatieproblemen. Verweerder heeft daartoe terecht van belang geacht dat eiser tijdens de gehoren expliciet heeft aangegeven dat hij de tolk goed heeft verstaan en begrepen. Ook heeft eiser (in de ingediende correcties en aanvullingen) niet aangegeven wat precies de tolk niet goed heeft vertaald.
Verweerder stelt voorts terecht dat uit de gehoorverslagen blijkt dat eiser in die twee gehoren aangegeven heeft dat hij zich geestelijk en lichamelijk in staat voelde om te worden gehoord en dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat sprake is geweest van opgetreden medische klachten gedurende de gehoren. Eiser heeft bovendien, zoals door verweerder in het bestreden besluit terecht is opgemerkt, niet nader geconcretiseerd op welke wijze de gestelde medische klachten eiser zouden hebben beïnvloed bij het doen van zijn relaas. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van eiser dat door de inzet van een niet beëdigde tolk niet kan worden vastgesteld of er tijdens de gehoren rekening is gehouden met de medische klachten van eiser, kan gezien het vorenstaande niet slagen.
Met betrekking tot de stelling van eiser ter zitting dat het eerste gehoor ten onrechte is afgenomen met behulp van een tolk in de Pidgin Engels, overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door deze gang van zaken is geschaad in zijn belangen. Daargelaten dat het eerste gehoor niet op het asielmotief is gericht, heeft verweerder aan de afwijzing van de asielaanvraag geen verklaringen uit het eerste gehoor (mede) ten grondslag gelegd. Uit het verslag van het eerste gehoor blijkt bovendien niet dat bij het horen van eiser met behulp van een tolk in de Pidgin Engels, van communicatieproblemen sprake is geweest.
4.2
De rechtbank is voorst van oordeel dat verweerder zich op voldoende gronden op het standpunt heeft gesteld dat een medisch onderzoek naar de littekens van eiser niet kan bijdragen aan de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn relaas. Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit uitgebreid uiteengezet waarom de seksuele gerichtheid en de gestelde problemen van eiser ongeloofwaardig worden geacht, en daarmee voldoende inzichtelijk gemaakt dat voor hem geen enkel twijfel bestaat omtrent de ongeloofwaardigheid van deze elementen van het asielrelaas. Verweerder heeft bovendien niet ten onrechte gesteld dat een dergelijk onderzoek geen uitsluitsel kan geven over de omstandigheden waaronder de littekens van eiser zijn veroorzaakt.
Het beroep van eiser op werkinstructie 2016/4 en de samenwerkingsplicht leidt niet tot een ander oordeel. Uit de voornoemde werkinstructie blijkt dat een medisch onderzoek naar medisch steunbewijs eerst in beeld komt indien verweerder van oordeel is dat een medisch onderzoek relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag. De samenwerkingsplicht gaat niet zo ver dat verweerder in alle gevallen, ongeacht zijn oordeel over de geloofwaardigheid van de asielmotieven, een medisch onderzoek aan de vreemdeling dient aan te bieden. Verweerder heeft eiser in staat gesteld zijn asielmotieven in het nader gehoor en het aanvullend gehoor naar voren te brengen en is daarop gemotiveerd in het voornemen ingegaan, waarop eiser in zijn zienswijze heeft gereageerd. Verweerder heeft daardoor actief samengewerkt met eiser en heeft aldus aan de samenwerkingsplicht voldaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 13 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:377) en 15 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3833).
4.3
De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn stelling dat na het nader gehoor en het aanvullend gehoor relevante wijziging in het beleid met betrekking tot de geloofwaardigheidsbeoordeling ten aanzien van LHBTI heeft plaatsgevonden. In de werkinstructie 2018/9 ter zake van die beoordeling ligt weliswaar het zwaartepunt niet meer op processen van bewustwording en zelfacceptatie, maar er wordt nog steeds uitgegaan van de verklaringen van de vreemdeling die, integraal oordelend, een authentiek verhaal moeten vormen aan de hand van de eigen belevenissen, waarbij de eigen ervaring centraal staat.
Blijkens de gehoorverslagen, het voornemen en het bestreden besluit, heeft verweerder zich niet beperkt tot het bewustwordings- en het acceptatieproces. Aan eiser zijn vragen gesteld over alle thema’s, die blijkens werkinstructie 2018/9 aan de orde dienen te komen in het gehoor, en de verklaringen van eiser zijn vervolgens integraal meegenomen in het voornemen. De stelling dat de gehoren en de beoordeling niet in lijn met het bepaalde in werkinstructie 2018/9 zijn, treft daarom geen doel.
4.4
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op basis van de verklaringen van eiser in het nader gehoor en het aanvullend gehoor, het element van de gestelde seksuele gerichtheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser zijn relatie met [A] en [B] niet aannemelijk heeft gemaakt, omdat eiser daarover summier, vaag en tegenstrijdig heeft verklaard. Eiser kon niet verklaren wanneer en hoe de relaties precies zijn ontstaan en zich hebben ontwikkeld in de loop van de jaren. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, nu het om twee belangrijke relaties in het leven van eiser gaat, van eiser mag worden verwacht dat hij, ongeacht zijn leeftijd, opleiding en de culturele context, meer over het ontstaan en de ontwikkeling van die relaties kan verklaren.
Met betrekking tot de relatie van eiser met [A] heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, gelet op de omstandigheid dat eiser uit een land komt waar dit niet wordt geaccepteerd en zelfs strafbaar is, niet geloofwaardig is dat eiser onmiddellijk na zijn eerste homoseksuele contact op de leeftijd van twaalf jaar zijn geaardheid heeft geaccepteerd en hiermee direct vrede had. Verweerder heeft in dat kader evenmin niet aannemelijk kunnen achten de verklaring van eiser dat hij drie keer per week 18 jaar lang bij [A] thuis bleef slapen, zonder problemen van zijn of [A] directe omgeving te hebben ondervonden.
Verweerder heeft ook ongeloofwaardig kunnen achten dat eiser acht jaar lang iedere nacht bij [B] heeft doorgebracht en die homoseksuele relatie voor de huisgenoten geheim heeft kunnen houden, te meer nu eiser heeft verklaard dat in het familiehuis ongeveer 60 personen verbleven. De enkele verklaring dat de huisgenoten eiser nooit iets hebben gevraagd over zijn nachtelijk verblijf bij [B] en dat eisers moeder hem een keer daarover heeft gevraagd maar genoegen heeft genomen met het antwoord dat [B] een kennis van eiser is, heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende geacht voor een ander oordeel.
Voorts heeft verweerder het ongeloofwaardig kunnen vinden dat eiser zijn ouders vier jaar vóór het incident van 15 september 2016 zou hebben verteld dat hij meer op mannen valt, maar dat hij pas na het incident door zijn ouders zou zijn verstoten. Dat eiser in de zienswijze heeft gesteld dat het hem onduidelijk is hoe de verklaring dat hij vier jaar eerder aan zijn familie heeft verteld dat hij op mannen valt, in het verslag van het aanvullend gehoor terecht is gekomen, is onvoldoende. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser in de ingediende correcties en aanvullingen op het gehoorverslag geen melding heeft gemaakt van een onjuistheid op dat punt.
Verder heeft verweerder niet ten onrechte in het nadeel van eiser meegewogen dat hij in het aanvullend gehoor niets heeft kunnen vertellen over de situatie van homoseksuelen in Nederland. Verweerder stelt terecht dat de omstandigheid dat eiser inmiddels bijeenkomsten van het COC heeft bezocht/bezoekt, niet maakt dat zijn gestelde seksuele gerichtheid geloofwaardig moet worden geacht, aangezien een ieder die bijeenkomsten kan bezoeken en het COC niet beoordeelt of iemand daadwerkelijk is wie hij stelt te zijn. Het is aan eiser om met zijn eigen verklaringen tegenover verweerder zijn seksuele gerichtheid aannemelijk te maken. Verweerder heeft afdoende gemotiveerd dat eiser hierin niet is geslaagd. Aan de twee verklaringen van het COC en de overgelegde foto’s komt daarom niet de door eiser gewenste betekenis toe. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2537). Ook de gestelde homoseksuele relatie hier te lande doet aan het vorenstaande niet af. Daarbij heeft verweerder tevens kunnen betrekken dat eiser over deze man slechts summier heeft verklaard en geen basale informatie zoals achternaam, leeftijd en land van herkomst heeft kunnen verstrekken in het aanvullend gehoor.
4.5
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser gestelde problemen niet aannemelijk worden geacht. De door eiser geschetste gang van zaken over hoe hij met [B] op 15 september 2016 is betrapt ,is ongeloofwaardig. Gelet op het gegeven dat homoseksualiteit in Nigeria taboe is en homoseksuelen met ernstige vormen van regressie worden bedreigd, is niet aannemelijk dat eiser en [B] het raam van de kamer niet op slot hebben gedaan en geen maatregelen zouden hebben genomen om te verhinderen dat mensen naar binnen zouden kunnen kijken. Verweerder heeft niet aannemelijk kunnen achten dat, hoewel eiser en [B] samen zouden zijn betrapt, het geweld van de omstanders volgens eiser met name op [B] zou zijn gericht en eiser zich op eenvoudige wijze aan de volkswoede kon onttrekken door weg te rennen. Ook heeft verweerder – gezien de in het voornemen aangehaalde verklaringen uit het verslag van het nader gehoor – niet ten onrechte gesteld dat eiser over de toedracht van het incident van 15 september 2016 en zijn vlucht wisselend heeft verklaard en dat dit afbreuk doet aan het relaas.
5. Gelet op het voorgaande is de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier, op 27 mei 2019.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.