ECLI:NL:RBDHA:2019:5502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
NL18.15536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoonbaarheid termijnoverschrijding bij asielaanvraag en geloofwaardigheid asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van eiser, een Oezbekistaanse nationaliteit. Eiser had op 14 augustus 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 augustus 2018 als ongegrond werd afgewezen. Eiser heeft op 22 augustus 2018 beroep ingesteld, een dag na het verstrijken van de termijn. De rechtbank oordeelt dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat in de rechtsmiddelenclausule een onjuiste beroepstermijn was vermeld. De rechtbank volgt de verklaring van verweerder dat de aanvraag als 'kennelijk ongegrond' is afgewezen, en niet als 'ongegrond'.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in persoon is verschenen ter zitting, maar vertegenwoordigd werd door een waarnemend gemachtigde. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser beoordeeld. Eiser heeft verklaard dat hij getuige was van een afranseling en dat hij daarna door onbekende mannen werd achtervolgd. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser inconsistent zijn en dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn asielmotieven. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag kennelijk ongegrond is en dat het beroep ongegrond is verklaard.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.15536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2019 in de zaak tussen

[EISER], V-nummer [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, thans de minister van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Artan).

ProcesverloopBij besluit van 14 augustus 2018 (hierna: het bestreden besluit) genomen in de verlengde procedure, heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen is als ongegrond, op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld op 22 augustus 2018.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Eiser is niet in persoon verschenen, doch heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], waarnemend voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de onderhavige asielaanvraag is afgewezen als “kennelijk ongegrond” en niet als “ongegrond”, en dat de vermelding op de eerste bladzijde van het bestreden besluit, dat de aanvraag is afgewezen als “ongegrond”, een verschrijving betreft. De rechtbank volgt verweerder hierin. Op bladzijde 3 van het bestreden besluit is immers overwogen dat de aanvraag eveneens als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw 2000 wordt afgewezen.
1.2
De afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw 2000, heeft echter tot gevolg dat de termijn voor het instellen van beroep één week bedraagt op grond van artikel 69, tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Het bestreden besluit is op 14 augustus 2018 bekendgemaakt en de beroepstermijn liep tot en met 21 augustus 2018. Het beroep is één dag buiten die termijn, op 22 augustus 2018, ingesteld. De rechtbank acht deze termijnoverschrijding verschoonbaar, aangezien in de rechtsmiddelenclausule een onjuiste beroepstermijn van vier weken is opgenomen, en de vermelding op bladzijde 1 van het bestreden besluit, dat de aanvraag is afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw 2000, de indruk wekt dat niet het tweede, maar het eerste lid van artikel 69 van de Vw 2000 (en daarmee een beroepstermijn van vier weken) in acht dient te worden genomen. Gezien het vorenstaande acht de rechtbank het beroep ontvankelijk.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1992 en van Oezbekistaanse nationaliteit.
Op 25 november 2016 is eiser in Rotterdam op straat staandegehouden door de politie. Uit de controle van zijn identiteitsdocument, zijnde een nationaal paspoort, bleek dat eiser een verlopen visum (met een geldigheidsduur van 2 oktober 2016 tot 16 november 2016) had. Omdat de staandehouding niet volgens de regels was, is eiser heengezonden. Op 19 december 2017 is eiser door de politie aangetroffen bij een controle aan een woning in Rotterdam. Eiser heeft toen verklaard dat hij sinds de controle op 25 november 2016 nooit uit Nederland is weg geweest. Bij besluit van 19 december 2017 is aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Op diezelfde dag is aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd.
Op 4 januari 2018 heeft eiser de onderhavige asielaanvraag ingediend.
3. Op 10 juni 2018 is eiser over zijn asielmotieven gehoord. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft op een avond, toen hij aan het wandelen was, bij het treinstation in zijn woonplaats gezien hoe twee goed geklede mannen, in pak, een andere man aan het afranselen waren. Toen de daders eiser hebben gezien, rende eiser weg en kwamen zij achter hem aangerend. Eiser was sneller en is hen op een moment kwijtgeraakt en naar huis gerend. Eiser weet niet hoe, maar die twee mannen hebben zijn adres gevonden en zijn op zoek naar hem geweest toen eiser op zijn werk was. Eiser heeft dit van zijn moeder, bij wie eiser inwoonde, vernomen. Eiser is van dat bezoek bang geworden en is drie of vier dagen later naar een oom gegaan en is daar gebleven totdat zijn visum en vertrek uit Oezbekistan geregeld was. Na zijn vertrek zijn de twee onbekende mannen weer een aantal keer bij zijn moeder langs geweest op zoek naar eiser. De moeder van eiser gaf die mannen telkens het antwoord dat zij niet weet waar eiser is.
4. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst;
- eiser was getuige van een afranseling, vervolgens zijn twee onbekende mannen meermaals bij hem thuis langs geweest.
Verweerder volgt eiser in de door hem opgegeven identiteit en nationaliteit, maar acht de door eiser gestelde problemen ongeloofwaardig. Verweerder stelt voorts dat de aanvraag kennelijk ongegrond is op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw 2000, nu eiser na het verlopen van zijn visum in november 2016, in Nederland is gebleven en pas op
4 januari 2018 kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst.
5. Eiser heeft in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd.
In het nader gehoor is onvoldoende rekening gehouden met de communicatieproblemen, die ontstaan zijn doordat eiser niet in zijn moedertaal, maar in het Russisch is gehoord en is tevens onvoldoende rekening gehouden met zijn medische klachten. Eiser heeft, anders dan verweerder stelt, voldoende gedetailleerd en consistent verklaard over zijn asielrelaas. Het asielrelaas bevat geen wezenlijke tegenstrijdigheden en is zwaarwegend genoeg voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Oezbekistan is voor eiser geen veilig land. De aanvraag is ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard omdat eiser niet goed op de hoogte was van de mogelijkheid een asielaanvraag in te dienen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat uit het verslag van het nader gehoor niet blijkt dat van communicatieproblemen tussen eiser en de tolk in dat gehoor sprake is geweest. Eiser heeft bij de aanvang van het nader gehoor uitdrukkelijk verklaard dat hij de tolk in de Russische taal goed kan verstaan en begrijpen, en heeft op het eind van het gehoor verklaard dat hij de tolk goed heeft verstaan en begrepen, en geen op- en namerkingen heeft over de tolk. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser in het eerste gehoor met dezelfde tolk is gehoord als in het nader gehoor, maar in de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor geen melding heeft gemaakt van de gestelde communicatieproblemen. Eiser heeft ook niet nader geconcretiseerd op welk punt in het nader gehoor sprake was van een communicatieprobleem.
6.2
Uit het advies van 5 april 2018 van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (hierna: het FMMU-advies) blijkt dat eiser wel kan worden gehoord, maar dat geadviseerd wordt aan eiser korte, gerichte en duidelijke vragen te stellen, de vragen zo nodig te herhalen of anders te stellen, aan eiser meer tijd te geven om de vragen te beantwoorden en regelmatig pauzes te bieden van bijvoorbeeld 20 á 30 minuten. Verder dient er rekening te worden gehouden met emotionele reacties, lichamelijke klachten die kunnen ontstaan door een hoge spanningsopbouw en de omstandigheid dat eiser moeite heeft om over pijnlijke gebeurtenissen te verklaren en om de exacte data bij de gebeurtenissen te plaatsen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de vragen in het verslag van nader gehoor blijkt dat de gehoorambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met het FMMU-advies. Er zijn ook regelmatig pauzes gehouden waarna eiser telkens heeft aangegeven dat het goed met hem ging. Uit het gehoorverslag blijkt niet dat tijdens het gehoor emotionele reacties en medische klachten bij eiser zijn opgetreden, die zijn vermogen te verklaren mogelijk hebben beïnvloed. Voorts heeft eiser niet geconcretiseerd op welke manier in het gehoor onvoldoende rekening is gehouden met het FMMU-advies. Aan de gestelde geheugenproblemen komt niet de door eiser gewenste betekenis toe, nu verweerder aan eiser niet heeft tegengeworpen dat eiser geen exacte data heeft kunnen noemen.
6.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich – gezien de in het voornemen aangehaalde antwoorden van eiser – terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over het moment dat hij getuige zou zijn geweest van de gestelde afranseling. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser, ondanks de gestelde geheugenproblemen, in redelijkheid mag worden verwacht om in ieder geval bij benadering aan te kunnen geven hoe lang voor zijn vertrek de gestelde gebeurtenis plaats heeft gevonden en daarover consistent te verklaren, te meer nu het hier over een essentieel element van zijn relaas gaat.
Verweerder heeft voorts niet ten onrechte overwogen dat eiser slechts summier over het uiterlijk van de twee mannen heeft verklaard en dat dit afbreuk aan de geloofwaardigheid van het relaas doet. Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser het bezoek van die twee mannen aan zijn huisadres niet aannemelijk heeft gemaakt, nu eiser hierover zeer summier en wisselend over heeft verklaard. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat nu eiser het bezoek door die twee mannen aan zijn huisadres als reden heeft opgegeven voor zijn vertrek uit het land van herkomst, van eiser in alle redelijkheid meer concrete en gedetailleerde verklaringen over dat bezoek mogen worden verwacht.
Eiser heeft eerst in de correcties en aanvullingen op het verslag van het nader gehoor nieuwe informatie over de hoedanigheid van ambtenaren van de twee mannen naar voren gebracht. Verweerder heeft eiser terecht tegengeworpen dat eiser in het nader gehoor heeft aangegeven dat zij niet tot de overheid behoren.
Nu eiser geen verschoonbare reden heeft gegeven waarom hij tijdens het nader gehoor niet naar voren heeft gebracht dat de twee mannen wel tot de overheid zouden behoren, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat die nieuwe informatie niet aan de geloofwaardigheid van dit element bijdraagt.
6.4
Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw 2000, op grond waarvan de aanvraag als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat eiser geen verschoonbare reden heeft aangevoerd voor het niet onverwijld indienen van een asielaanvraag. Gelet op de duur van het verblijf van eiser in Nederland, heeft verweerder het niet aannemelijk kunnen vinden dat eiser niet op de hoogte zou zijn geweest van de mogelijkheid om internationale bescherming te vragen aan de Nederlandse autoriteiten.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier, op 27 mei 2019.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.