In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in de zaken SGR 17/5797 en SGR 17/8200, waarin eiser, [A], het college van burgemeester en wethouders van Katwijk en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland als verweerders had. De zaak betreft nadeelcompensatie en planschade in het kader van het project Kustwerk Katwijk. Eiser stelde dat de realisatie van dit project had geleid tot een waardedaling van zijn kapverdieping door uitzichtverslechtering. De rechtbank oordeelde dat eiser de taxatie door de schadeadviescommissie onvoldoende had bestreden. Eiser had niet aangetoond dat er daadwerkelijk sprake was van uitzichtverslechtering, ondanks zijn stelling dat er uitzicht mogelijk was vanuit de kapverdieping. De rechtbank concludeerde dat de verweerders het gebrek in hun eerdere besluiten hadden hersteld met een aanvullend advies van de schadeadviescommissie, en dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand konden blijven. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand. Tevens werd bepaald dat verweerders het griffierecht en de proceskosten aan eiser dienden te vergoeden.