ECLI:NL:RBDHA:2019:5474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
SGR 17/5797 en SGR 17/8200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadeelcompensatie en planschade na project Kustwerk Katwijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in de zaken SGR 17/5797 en SGR 17/8200, waarin eiser, [A], het college van burgemeester en wethouders van Katwijk en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland als verweerders had. De zaak betreft nadeelcompensatie en planschade in het kader van het project Kustwerk Katwijk. Eiser stelde dat de realisatie van dit project had geleid tot een waardedaling van zijn kapverdieping door uitzichtverslechtering. De rechtbank oordeelde dat eiser de taxatie door de schadeadviescommissie onvoldoende had bestreden. Eiser had niet aangetoond dat er daadwerkelijk sprake was van uitzichtverslechtering, ondanks zijn stelling dat er uitzicht mogelijk was vanuit de kapverdieping. De rechtbank concludeerde dat de verweerders het gebrek in hun eerdere besluiten hadden hersteld met een aanvullend advies van de schadeadviescommissie, en dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand konden blijven. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand. Tevens werd bepaald dat verweerders het griffierecht en de proceskosten aan eiser dienden te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 17/5797 en SGR 17/8200

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 mei 2019 in de zaken tussen

[A], te [PLAATS], eiser

(gemachtigde: mr. D. Kik),
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland (Rijnland)
(gemachtigde: A.J.M. Zonneveld), en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk (Katwijk)

(gemachtigden: mr. F.P. van Galen en mr. P. de Lange),
tezamen: verweerders.

Procesverloop

Voor het procesverloop wordt verwezen naar de tussenuitspraak die de rechtbank heeft gewezen op 27 november 2018. Bij die tussenuitspraak zijn verweerders in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in de besluiten van 23 oktober 2017 en 4 juli 2017 (de bestreden besluiten) te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in die tussenuitspraak.
Bij brief van 8 januari 2019 heeft Rijnland een nader advies van 21 december 2018 van de schadeadviescommissie (nader advies III) in het geding gebracht. Bij brief van 11 januari 2019 heeft Katwijk ditzelfde advies overgelegd. Bij brief van 11 januari 2019 heeft eiser op nader advies III gereageerd.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voorts op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat niet zonder meer duidelijk is dat vanuit de kapverdieping geen uitzichtverslechtering als gevolg van het project Kustwerk Katwijk en in zoverre ook geen waardedaling heeft plaatsgevonden.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerders bereid zijn gebleken het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. Bij brieven van 8 en 11 januari 2019 hebben Rijnland, respectievelijk Katwijk, nader advies III ingebracht. Verweerders hebben te kennen gegeven dat zij nader advies III hebben overgenomen en dat het heeft te gelden als nadere motivering van de bestreden besluiten.
4. Blijkens nader advies III blijft de schadeadviescommissie bij haar eerdere standpunt dat de kapverdieping buiten de waardering dient te blijven omdat deze geen waardedaling als gevolg van het project Kustwerk Katwijk heeft ondervonden. De schadeadviescommissie verwijst in dit verband naar de bevindingen van haar taxateur die de woning van eiser op 17 juni 2015 en opnieuw op 13 december 2018 heeft opgenomen. De taxateur van de schadeadviescommissie heeft daarbij vastgesteld dat de ruimte in de kapverdieping geen volwaardige slaapkamer betreft, maar een gebruiksruimte met beperkte bewoningsmogelijkheden. Hierbij heeft de taxateur in aanmerking genomen dat de nokhoogte van de ruimte slechts twee meter is en dat het plafond in de ruimte vrij snel aan beide zijden naar beneden afloopt. Om die reden heeft de taxateur aan de betreffende ruimte een waarde van € 40.000,- toegekend. Daarnaast heeft de taxateur vastgesteld dat de uitzichtmogelijkheden vanuit de raampjes in de kapverdieping naar buiten te beperkt zijn om van enige invloed op de waarde van de verdieping te kunnen zijn. Ten slotte heeft de schadeadviescommissie zich op het standpunt gesteld dat de kapverdieping zich op basis van de zogenoemde Meetinstructie Gebruiksoppervlakte woningen (Meetinstructie) niet kwalificeert als een gebruiksoppervlakte wonen, maar als een gebruiksoppervlakte overige inpandige ruimte. Zo bezien kan op die verdieping dan ook geen sprake zijn van een verslechtering van woongenot door een verminderd uitzicht als gevolg van het project Kustwerk Katwijk.
5. Als reactie op nader advies III heeft eiser onder meer naar voren gebracht dat de gebruiksmogelijkheden van de kapverdieping divers zijn en dat deze momenteel in gebruik is als studeer- en slaapkamer. Eiser stelt voorts dat aan de zeezijde, vanuit het raam in de zuidgevel, wel degelijk uitzicht mogelijk is door bijvoorbeeld plaats te nemen achter het aldaar geplaatste bureau of vanuit het slaapgedeelte. Volgens eiser betreft zijn kapverdieping een in de Meetinstructie genoemd twijfelgeval en dient deze vanwege de aanblik, de bouwwijze en de gebruiksmogelijkheden als gebruiksoppervlakte wonen te worden aangemerkt.
6. Niet in geschil is dat zich in de zuidgevel van de kapverdieping op kniehoogte één raam ter grootte van 75 x 50 cm bevindt. In de westgevel bevinden zich op vloerhoogte een vijftal raampjes ter grootte van circa 20 x 25 cm.
7. Afgezien van de vraag of de kapverdieping als woonvloeroppervlak kan worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat eiser de door de taxateur van de schadeadviescommissie verrichte taxatie onvoldoende heeft bestreden. Eiser heeft niet althans onvoldoende onderbouwd dat, ook al zou sprake zijn van enig uitzicht vanuit het raam in de zuidgevel, een uitzichtverslechtering is opgetreden door de realisatie van het project Kustwerk Katwijk die een waardedaling van de kapverdieping met zich heeft gebracht. De enkele stelling dat uitzicht mogelijk is, is daartoe onvoldoende. Het had op de weg van eiser gelegen om zijn stelling te ondersteunen met een tegenrapport van een makelaar-taxateur die zich hierover had uitgelaten op basis van zijn kennis, ervaring en intuïtie.
8. Gelet op het voorgaande hebben verweerders van de bevindingen van de taxateur van de schadeadviescommissie mogen uitgaan.
9. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, zijn de beroepen gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen nu deze een deugdelijke motivering ontberen. Nu verweerders met de aanvullende motivering zoals opgenomen in nader advies III het gebrek hebben hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand.
10. Omdat de beroepen gegrond zijn, zal de rechtbank bepalen dat verweerders aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
11. De rechtbank zal verweerders veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.280,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

In beide zaken
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten van 23 oktober 2017 en 4 juli 2017 gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 23 oktober 2017 en 4 juli 2017;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven;
  • draagt verweerders ieder afzonderlijk op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerders ieder afzonderlijk in de proceskosten tot een bedrag van € 1.280,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, en mr. F.X. Cozijn en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.