ECLI:NL:RBDHA:2019:5451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
7510632 RP VERZ 19-50056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot betaling van gefixeerde schadevergoeding door werkgever na ontslag op staande voet wegens kasverschil

In deze zaak heeft Blokker B.V. een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 10.710,00, na een ontslag op staande voet. Het verzoek is ingediend op 5 februari 2019 en betreft een kasverschil van € 1.705,30 dat op 25 oktober 2018 werd geconstateerd. [verweerder] was als bedrijfsleider verantwoordelijk voor de financiële procedures binnen het filiaal en heeft naar aanleiding van het kasverschil een officiële waarschuwing ontvangen. Op 19 november 2018 heeft hij een bankafdracht gemaakt van € 10.710,00, maar dit bedrag is nooit bij de bank aangekomen. Blokker stelt dat [verweerder] opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld door de procedures niet te volgen, wat heeft geleid tot het verlies van het geld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat [verweerder] zich het geld heeft toegeëigend, en dat er mogelijk een derde betrokken kan zijn geweest bij het verdwijnen van het geld. De kantonrechter heeft Blokker toegelaten tot bewijsvoering over de stelling dat [verweerder] zich het geld heeft toegeëigend, en de zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
FH
Zaaknr.: 7510632 RP VERZ 19-50056
Uitspraakdatum: 23 mei 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Blokker B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. W.M. Hes.
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde: eerst mr. P. Drenth, thans mr. G. Bloem.
(toevoeging aangevraagd).
Partijen worden verder aangeduid als ‘Blokker’ en ‘ [verweerder] ’.

1.Procedure

1.1.
Blokker heeft een verzoek ingediend, ter griffie ingekomen op 5 februari 2019, en aangevuld bij aanvullend verzoekschrift ter griffie ingekomen op 4 april 2019, [verweerder] te veroordelen tot betaling aan Blokker van de gefixeerde schadevergoeding en tot betaling aan Blokker van € 10.710,00 met nevenverzoeken. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 11 april 2019 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden, tegelijkertijd met de behandeling van het verzoek met zaaknummer 7510552 RP VERZ 19-50054. Verschenen zijn namens Blokker de heer [betrokkene 1] vergezeld van de gemachtigde, en [verweerder] in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Daarbij zijn door mr. Bloem pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.
1.3.
Vervolgens is de mondelinge behandeling op 25 april 2019 voortgezet tegelijkertijd met de behandeling van het verzoek met zaaknummer 7510552 RP VERZ 19-50054. Verschenen zijn toen dezelfde personen als op 11 april 2019. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.
1.4.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 25 april 2019 heeft Blokker bij brief van 23 april 2019 producties A tot en met E ingediend. [verweerder] heeft bij brief van 24 april 2019 een extra productie ingediend.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedag] 1982, is op 1 juli 2008 in dienst getreden bij Blokker. De laatste functie die [verweerder] vervulde, is die van bedrijfsleider, met een salaris van € 2.750,00 bruto exclusief 8 % vakantietoeslag en overige toeslagen bij een 36-urige werkweek. [verweerder] verrichtte zijn werkzaamheden in het filiaal 426 aan de Grote Marktstraat in Den Haag.
2.2.
Blokker is een groothandel en winkelbedrijf in diverse huishoudelijke artikelen en speelgoed.
2.3.
[verweerder] is als bedrijfsleider onder andere verantwoordelijk voor het dagelijks opmaken van de kassa’s van het filiaal. Daarvoor geldt de volgende werkwijze:
Aan het einde van iedere werkdag berekent het kassasysteem automatisch welk bedrag er in de kassalades zou moeten zitten. Dit voert het kassasysteem zelf in op het zogenaamde kasopmaak formulier. Daarnaast moet de bedrijfsleider de inhoud van de kassalades ook handmatig tellen. Hiertoe moet de bedrijfsleider de kassalade leegmaken, het geld handmatig tellen en vervolgens het totaalbedrag op het kasopmaak formulier invullen onder het kopje ‘handmatige telling’. Er wordt gestart met het muntgeld, dat na het tellen in een grote oranje etui moet worden gedaan. Dit geld is bedoeld als startwisselgeld voor de volgende dag en wordt op het kasopmaak formulier weergegeven als “startgeld”. Als het muntgeld minder dan € 250,00 bedraagt, wordt het aangevuld met een aantal biljetten tot een bedrag van ongeveer € 250,00, maar nooit meer dan dat (dan blokkeert het systeem). Het overige geld boven de € 250,00 wordt geteld en ingevoerd in het kassasysteem. Dit wordt vervolgens in een kleine oranje etui gestopt. Daarnaast moeten ook de cadeaubonnen, retourbonnen en dergelijke geteld worden en worden ingevoerd in het kassasysteem. Als alles is ingevoerd, wordt het zogenaamde kasopmaak formulier uitgedraaid. Dit formulier gaat dan met het af te storten geld in het kleine oranje etui in de kluis. Het handmatig getelde bedrag afkomstig uit de kassalades zou moeten overeenkomen met het door het kassasysteem automatisch berekende bedrag.
Het opmaken van de kassa vindt plaats in het kantoor van het filiaal. Tijdens het tellen van het geld moet het kantoor gesloten zijn, mogen er geen derden op het kantoor worden toegelaten en mag de bedrijfsleider niet weglopen. Kasverschillen dienen direct te worden geconstateerd en bij (twijfel over) kasverschillen dient de bedrijfsleider direct een melding te maken bij zijn Operationeel Manager of de afdeling Fraude, Derving en Veiligheid van Blokker.
2.4.
[verweerder] is als bedrijfsleider tevens verantwoordelijk voor de bankafdracht die twee keer per week plaatsvindt. Daarvoor geldt de volgende werkwijze:
Voor de bankafdracht worden eerst de kleine oranje etuis van alle dagelijks opgemaakte kassalades uit de kluis gehaald. Vervolgens wordt de inhoud gecontroleerd aan de hand van de kasopmaak formulieren. Komt het bedrag uit het etui overeen met het totale bedrag op de kasopmaak formulieren, dan kan het geld in een daartoe bestemde bak worden gedaan. Als alle kleine oranje etuis zijn gecontroleerd en al het geld in “de bak” is verzameld, wordt het bankafdracht programma gestart en kunnen de controlegetallen die op de kasopmaak formulieren onder het kopje “controlegetal” staan in het systeem worden ingevuld. Na invoering van alle controle getallen geeft de computer aan welk
totaalbedrag er gestort moet worden. Het totaal bedrag van alle biljetten van de kasopmaken, dat inmiddels in “de bak’ zit, moet dan overeenkomen met het bedrag dat de computer aangeeft. Deze gegevens worden door de kassa automatisch doorgezet naar de afdeling Finance van Blokker. Als de bedragen overeenkomen kan het stortingsformulier van de bank (“Advies van storting bij ING”) ingevuld worden. Dit formulier gaat dan met al het geld in een seal bag (van ING) en deze wordt gesloten door middel van de sealstrip. Op de seal bag wordt de filiaal code, de transportcode en de datum geschreven. Vervolgens kan de seal bag in de kluis worden geplaatst in afwachting van het waardetransport.
Uiteindelijk worden de seal bags meegegeven aan het eerstvolgende waardetransport, dat twee keer per week (maandag en donderdag) bij het filiaal langskomt. Het waardetransport verstrekt daarbij aan degene die de seal bag overhandigt een reçu. De bankafdracht geschiedt net als het opmaken van de kassa in het kantoor van het filiaal. Tijdens de bankafdracht moet het kantoor gesloten zijn, mogen er geen derden op het kantoor worden toegelaten en mag de bedrijfsleider niet weglopen. De bankafdracht dient bovendien kort voordat het waardetransport langskomt te worden opgemaakt, zodat deze zo snel mogelijk kan worden meegegeven en niet lange tijd in de kluis blijft liggen.
2.5.
Indien [verweerder] niet aanwezig was door bijvoorbeeld vakantie of ziekte, werd de kassaopmaak geregeld door plaatsvervangers [betrokkene 2] en [betrokkene 3] .
2.6.
Naar aanleiding van een door Blokker geconstateerd kasverschil van € 1.705,30 op 25 oktober 2018 op kassa 6053 (een kassa in het filiaal waar [verweerder] werkzaam was) heeft Blokker [verweerder] bij brief van 19 november 2018 een officiële waarschuwing gegeven. In deze brief wordt vermeld dat tijdens een gesprek tussen [verweerder] en de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) van de afdeling Fraude, Derving en Veiligheid op 15 november 2018 een aantal zaken aan [verweerder] is voorgelegd, zoals het teveel storten in de bankstorting, die aantonen dat er verbeterpunten zijn voor wat betreft de controle en de discipline op de geldstromen. Verder wordt er in de brief gewezen op afspraken die op 15 november 2018 zijn gemaakt waarvan Blokker verwachtte dat [verweerder] deze meteen zou opvolgen:
  • Het kantoor gesloten houden tijdens het tellen van het geld;
  • Nooit weglopen tijdens geldtellingen;
  • Geen derden op kantoor toelaten;
  • Direct kasverschillen oplossen;
  • Bij twijfel direct melding maken bij de operationeel manager of de afdeling Fraude, Derving en Veiligheid.
2.7.
Op 11 november 2018 constateerde het systeem van Blokker een kasverschil in de bankafdracht van het filiaal waar [verweerder] werkte. Vervolgens heeft [betrokkene 1] namens Blokker op 22 november 2018 samen met [verweerder] de kassa’s van het filiaal opgemaakt en een bankafdracht gemaakt. De bankafdracht bevatte kasopmaken van 20, 21 en 22 november 2018 en vertegenwoordigde een waarde van € 12.190,00. [betrokkene 1] constateerde tijdens de bankafdracht een tekort van € 480,00.
2.8.
Op maandag 19 november 2018 is de bankafdracht van zondag 11 november 2018 aan het waardetransport meegegeven. [verweerder] heeft op 19 november 2018 rond 20.17 uur een bankafdracht gemaakt in het systeem. De bankafdracht vertegenwoordigt een waarde van
€ 10.710,00 bestaande uit de opbrengsten over de periode van 11 november 2018 16.38 uur tot 19 november 2018 20.17 uur. Dit bedrag is niet bij de bank aangekomen.
2.9.
Op 26 november 2018 heeft Blokker geconstateerd dat de bankafdracht van 19 november 2018 niet bij de bank van Blokker is aangekomen.
2.10.
[betrokkene 1] en de heer [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ), beiden werkzaam bij de afdeling fraude, derving & veiligheid van Blokker, hebben namens Blokker [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek op 29 november 2018. Dit gesprek is in verband met privéomstandigheden van [verweerder] verplaatst naar 3 december 2018. Op 3 december 2018 hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 4] met [verweerder] een gesprek gevoerd. In dit gesprek is aan [verweerder] meegedeeld dat Blokker in het gesprek duidelijkheid wilde krijgen over de door [verweerder] opgemaakte bankafdracht van 19 november 2018 die niet bij de bank is aangekomen. Aan het eind van het gesprek is [verweerder] per direct door Blokker geschorst. Op 5 december 2018 heeft een volgend gesprek plaatsgevonden met [verweerder] , ditmaal op het hoofdkantoor te Amsterdam. Namens Blokker waren bij dat gesprek aanwezig mevrouw C. Bijl, HR Business Partner en mevrouw [betrokkene 6] , regiomanager bij Blokker. Vervolgens is [verweerder] op 5 december 2018 op staande voet ontslagen. Dit ontslag en de redenen daarvoor zijn aan [verweerder] bij brief van 7 december 2018 bevestigd. Daarnaast heeft Blokker in die brief aanspraak gemaakt op een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 BW en is [verweerder] door Blokker aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van zijn handelen, begroot op € 10.700,00.

3.Het verzoek tot betaling gefixeerde schadevergoeding

3.1.
Blokker verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en na wijziging van het verzoek, [verweerder] te veroordelen tot betaling aan Blokker van een bedrag van € 8.910,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 december 2018, althans vanaf de dag van dagtekening van het verzoekschrift, tot de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van een bedrag van € 10.710,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2018, althans vanaf de dag van dagtekening van het verzoekschrift, tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
3.2.
Blokker heeft aan haar verzoek het navolgende ten grondslag gelegd.
[verweerder] heeft door zijn handelen zijn verplichtingen en verantwoordelijkheden als werknemer ernstig geschonden. Niet alleen heeft [verweerder] gehandeld in strijd met de binnen Blokker geldende financiële procedures, maar ook heeft hij Blokker benadeeld doordat een bedrag van € 10.710,00 is verdwenen. Dit levert een dringende reden voor ontslag op staande voet op. Op grond van artikel 7:677 lid 2 en lid 3 BW verzoekt Blokker daarom om vergoeding van een bedrag van € 8.910,00, te weten het bruto maandsalaris over de periode van 5 december 2018 tot 1 maart 2019, vermeerderd met 8 % vakantietoeslag. Omdat door toedoen van [verweerder] € 10.710,00 is verdwenen, is [verweerder] tevens gehouden tot betaling van dit bedrag aan Blokker op grond van artikel 7:661 BW. Nu [verweerder] op 19 november 2018 op papier een bankafdracht heeft gemaakt ter waarde van € 10.710,00, maar dit bedrag niet conform de procedures in een seal bag heeft gedaan en aan het waardetransport heeft meegegeven, kan worden aangenomen dat sprake is van opzet en/of bewuste roekeloosheid, althans is duidelijk dat [verweerder] dat geld nog in zijn bezit moet hebben nu hij geen deugdelijke verklaring heeft gegeven waar het geld anders is gebleven. De handelingen van [verweerder] kwalificeren ook als een onrechtmatige daad zodat [verweerder] (ook) conform artikel 6:162 BW gehouden is de schade die Blokker heeft geleden te vergoeden. Voorts heeft [verweerder] zich ten koste van Blokker verrijkt, zodat hij (ook) op grond van artikel 6:212 BW gehouden is de schade van Blokker te vergoeden tot het bedrag van de verrijking.

4.Verweer

4.1.
Het verweer van [verweerder] komt er in de kern op neer dat hij niets heeft weggenomen of verduisterd. Blokker geeft daarvoor volgens [verweerder] onvoldoende concrete onderbouwing. [verweerder] vindt het onderzoek van Blokker naar de verdwijning van een bedrag van € 10.710,00 ondermaats.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat in zaken die voortvloeien uit de Wet werk en zekerheid (Wwz), zoals deze zaak, het bewijsrecht in beginsel van toepassing is, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. In dit geval verzet de aard van de zaak zich niet tegen toepassing van het bewijsrecht.
5.2.
Op grond van artikel 7:677 lid 2 is degene die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. In de zaak tussen [verweerder] en Blokker, bekend onder zaaknummer 7510552 RP VERZ 19-50054, is het ontslag op staande voet niet vernietigd, en is geoordeeld dat [verweerder] op grovelijke wijze de plichten voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst heeft veronachtzaamd. Dit brengt mee dat aan de voorwaarden voor de verzochte vergoeding is voldaan. [verweerder] heeft geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen de hoogte van de vergoeding zodat deze wordt toegewezen zoals verzocht.
5.3.
Blokker heeft ook verzocht [verweerder] te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 10.710,00. Tussen partijen staat inmiddels vast dat de € 10.700,00 niet bij (de bank van) Blokker is terechtgekomen en dat het geld “weg” is.
5.4.
Blokker heeft dit verzoek primair gegrond op artikel 7:661 BW. Lid 1 daarvan bepaalt dat de werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever daarvoor jegens de werkgever niet aansprakelijk is, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Blokker heeft gesteld dat [verweerder] er uitdrukkelijk voor heeft gekozen op 19 november 2018 op papier een bankafdracht te maken ter waarde van € 10.700,00 maar dit bedrag niet conform de procedures in een seal bag heeft gedaan en aan het waardetransport heeft meegegeven, waarvoor hij bewuste handelingen heeft moeten verrichten. Op grond daarvan kan volgens Blokker worden aangenomen dat er zonder meer sprake is van opzet en/of bewuste roekeloosheid, althans dat duidelijk is dat [verweerder] het geld nog in zijn bezit moet hebben nu hij geen deugdelijke verklaring heeft gegeven waar het geld anders zou zijn (gebleven). [verweerder] heeft het verzoek betwist.
5.5.
Bij de beoordeling van dit geschilpunt geldt het uitgangspunt dat een werknemer voor door hem in de vervulling van zijn dienstbetrekking aan de werkgever toegebrachte schade eerst aansprakelijk is, indien hem ter zake, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, een ernstig verwijt valt te maken. Naar het oordeel van de kantonrechter valt [verweerder] een ernstig verwijt te maken van het feit dat hij rondom de bankafdracht in vele opzichten heeft gehandeld in strijd met de door Blokker voorgeschreven handelwijze. Voor de kantonrechter staat daarmee echter niet vast dat het weg zijn van het geld daardoor is veroorzaakt. Immers, ook indien [verweerder] op 19 november 2018 het geld wel conform de voorschriften in de seal bag in de kluis had gedaan en zich ook verder aan alle protocollen van Blokker zou hebben gehouden, was het in theorie zeer wel mogelijk voor een derde om het geld uit de kluis te halen tussen 19 en 22 november 2018. Er waren immers twee andere medewerkers met een kluissleutel. Gesteld noch gebleken is dat Blokker daarnaar onderzoek heeft gedaan. Daarom ziet de kantonrechter onvoldoende oorzakelijk verband tussen het verwijtbaar handelen van [verweerder] en de schade van Blokker. Het verzoek voor zover gebaseerd op artikel 7:661 BW wordt daarom afgewezen.
5.6.
Het enkele feit dat [verweerder] uit hoofde van zijn functie verantwoordelijk was voor de financiën binnen het filiaal en dat hij het missende geld in handen heeft gehad, ook bezien in combinatie met het feit dat het geld voor Blokker weg is en dat [verweerder] de procedures niet heeft gevolgd rondom de bankafdracht van 19 november 2018, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om aan te kunnen nemen dat [verweerder] onrechtmatig jegens Blokker heeft gehandeld waardoor schade van € 10.700,00 aan Blokker is toegebracht. Dit ligt anders indien vast zou komen te staan, zoals de kantonrechter de stelling van Blokker begrijpt, dat [verweerder] zich het geld heeft toegeëigend. Nu [verweerder] dit gemotiveerd heeft betwist, en thans niet is uit te sluiten dat een derde het geld heeft weggenomen, zal Blokker haar stelling mogen bewijzen.
5.7.
In afwachting daarvan wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
laat Blokker toe tot bewijs van haar stelling dat [verweerder] zich een bedrag van
€ 10.710,00 uit het filiaal van Blokker heeft toegeëigend in november 2018;
6.2.
verwijst deze zaak naar de zitting van deze rechtbank, Team kanton Den Haag van 21 juni 2019 teneinde Blokker in de gelegenheid te stellen zich uit te laten of zij bewijs wenst te leveren en indien zij zulks wenst te doen door het voorbrengen van getuigen, onder opgave van de namen en woonplaatsen van de getuigen alsmede de verhinderdata van haarzelf en de getuigen en [verweerder] en zijn gemachtigde in de periode september en oktober 2019;
6.3.
eventueel voor te brengen getuigen worden op deze zitting nog niet gehoord;
6.4.
houdt elke verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.F. Hesselink kantonrechter en op 23 mei 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.