ECLI:NL:RBDHA:2019:5377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
NL19.4420 en NL19.4421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling van asielaanvraag wegens onvoldoende onderbouwing van seksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Togolees die een verblijfsvergunning asiel heeft aangevraagd, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen omdat zijn seksuele geaardheid niet geloofwaardig werd geacht. De huidige aanvraag, ingediend op 6 augustus 2018, werd door de staatssecretaris buiten behandeling gesteld omdat de eiser niet voldoende had onderbouwd waarom de nieuwe informatie relevant was voor zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen, aangezien de eiser niet had aangetoond dat de wijziging in beleid van invloed was op zijn situatie. De rechtbank benadrukte dat de wet de staatssecretaris de mogelijkheid biedt om incomplete aanvragen buiten behandeling te stellen en dat het verbod op willekeur niet betekent dat een incomplete aanvraag altijd in behandeling moet worden genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.4420 en NL19.4421
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 4 april 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

ProcesverloopBij besluit van 25 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure buiten behandeling gesteld.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Eiser is van Togolese nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Dit is zijn tweede asielaanvraag in Nederland.
1.2
Aan zijn eerste asielaanvraag van 8 juli 2016 heeft eiser ten grondslag gelegd
dat hij homoseksueel is. Bij besluit van 7 juli 2017 heeft verweerder die aanvraag
afgewezen omdat verweerder zijn gestelde seksuele geaardheid niet geloofwaardig vindt.
Dat besluit staat in rechte vast. Het door eiser daartegen ingestelde beroep en hoger beroep
zijn ongegrond verklaard bij uitspraken van respectievelijk 3 juli 2018 en 31 juli 2018.
1.3
Eiser heeft zijn huidige aanvraag (de M35-O) ingediend op 6 augustus 2018, een week na de uitspraak op het hoger beroep in zijn eerste procedure. Eiser heeft op die aanvraag aangekruist dat hij een herhaalde asielaanvraag doet vanwege ‘Gewijzigd beleid’. Op het formulier staat aangegeven dat hij daarbij specifiek moet verwijzen naar de betreffende beleidswijziging en moet aangeven waarom die op hem van toepassing is. Eiser heeft als toelichting ‘mbt beoordeling seksuele geaardheid’ erbij geschreven.
1.4
Verweerder heeft op 18 februari 2019 een voornemen uitgebracht tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag omdat eiser niet heeft aangegeven waarom de nieuwe informatie/gebeurtenis op hem van toepassing is en waarom dat voor hem reden is een nieuwe asielaanvraag in te dienen.
1.5
Eiser heeft in zijn zienswijze van 20 februari 2019 aangevoerd dat de nadruk in de vorige procedure heeft gelegen op het niet afdoende kunnen verklaren over de processen van zelfacceptatie en bewustwording. Ook doet hij een beroep op het gelijkheidsbeginsel omdat soortgelijke zaken niet buiten behandeling zijn gesteld.
1.6
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld.
Geschil
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder handelt in strijd met het verbod op willekeur. Eiser heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat verweerder andere zaken, met een soortgelijke toelichting op de herhaalde aanvraag, wel inhoudelijk heeft behandeld. Uit de overgelegde stukken - zaken van een collega van eisers gemachtigde, mr. Van den Berg - blijkt dat verweerder dit ook recent nog heeft gedaan. Verweerder geeft daar verschillende verklaringen voor. De gemachtigde van eiser heeft deze beroepsgrond naar voren gebracht op meerdere zittingen in dezelfde week als de zitting in eisers zaak. De ene gemachtigde van verweerder stelde dat de zaken van mr. Van den Berg wel degelijk verschilden van de zaken van eisers gemachtigde. Een dag later stelde een andere gemachtigde van verweerder dat de zaken van mr. Van den Berg volgens de huidige werkwijze van verweerder ook buiten behandeling gesteld hadden moeten worden, maar er doorheen zijn geglipt. Dit ondersteunt eisers standpunt dat sprake is van willekeur.
Beoordeling van het geschil
3. Zoals de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 6 maart 2019, zaaknummers NL19.2840 en NL19.2841) mag verweerder in gevallen zoals die van eiser de opvolgende asielaanvraag buiten behandeling stellen. In de M35-O en het voornemen heeft verweerder voldoende kenbaar gemaakt welke informatie van eiser wordt verwacht. Eiser heeft bij zijn eerste asielaanvraag een uitgebreide en zorgvuldige procedure gehad. Verweerder heeft het beleid sindsdien niet gewijzigd maar aangepast en dit leidt niet per definitie tot een herbeoordeling. Dat is alleen het geval als de seksuele geaardheid in de eerdere procedure slechts ongeloofwaardig is geacht vanwege overwegingen over de zelfacceptatie en het bewustwordingsproces. De rechtbank volgt verweerder daarom in het standpunt dat alleen sprake is van een complete aanvraag als is toegelicht hoe de aanpassing van het beleid in het concrete geval tot een herbeoordeling zou moeten leiden. Dat is ook in lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:574). Daarin heeft de Afdeling overwogen dat sprake is van een incomplete aanvraag als de herhaalde aanvraag van een gestelde bekeerling is onderbouwd met de enkele term ‘geloofsgroei’ zonder nadere toelichting. De wet biedt verweerder de mogelijkheid om incomplete aanvragen buiten behandeling te stellen. Dat verweerder er eerder voor heeft gekozen om zulke aanvragen wel inhoudelijk te behandelen betekent niet dat verweerder nu niet meer van deze mogelijkheid gebruik zou mogen maken.
Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom de aanpassing van het beleid in zijn specifieke geval zouden moeten leiden tot een andere beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn seksuele geaardheid. Zijn herhaalde aanvraag is daarom incompleet.
4. Dat het verbod op willekeur ertoe moet leiden dat verweerder een incomplete aanvraag toch in behandeling neemt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft verklaard dat hij sinds vorig jaar een zeer groot aantal onvolledige herhaalde aanvragen heeft ontvangen waarbij een beroep is gedaan op de aanpassing van het beleid voor aanvragen met seksuele geaardheid als asielmotief. Verweerder heeft die aanvragen niet van meet af aan allemaal buiten behandeling gesteld. Inmiddels is de werkwijze dat dit wel gebeurt. Volgens verweerder is hierbij sprake van voortschrijdend inzicht. Niettemin komt het nog steeds voor dat er zaken tussendoor glippen die op een andere grond worden afgewezen.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat het resultaat in alle gevallen voor de vreemdeling negatief is. In dat opzicht is van willekeur dus geen sprake.
Niet alleen eiser, maar ook verweerder is verder van mening dat het wenselijk is dat verweerder meer uniform op dit soort aanvragen beslist. Het valt ook te verwachten dat dit in de toekomst zal gebeuren, omdat er onder de medewerkers van verweerder meer bekendheid bestaat over het voortschrijdend inzicht en de verandering van werkwijze. Zo heeft verweerder ter zitting verklaard dat op 6 maart 2019 een bijeenkomst heeft plaatsgevonden met beslissers, beleidsmedewerkers en een juridisch adviseur van verweerder waarbij hiervoor aandacht is geweest. In het verleden gemaakte fouten vormen dan geen aanleiding voor een vernietiging van het hier in geding zijnde bestreden besluit wegens strijd met het verbod van willekeur, maar veeleer om aan te sluiten bij het door verweerder gekozen beoordelingskader (dat is toegepast in het bestreden besluit).
6. Het beroep is ongegrond. Omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank wijst dat verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank (NL19.4420) verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter (NL19.4421) wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2019.
griffier
(voorzieningen)rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.