6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden vrijheidsbenemende straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 16 april 2018 schuldig gemaakt aan een reeks aan strafbare feiten. De verdachte is met zijn fiets in aanraking gekomen met de auto van slachtoffer [slachtoffer 1] , waarna hij buitenproportioneel heeft gereageerd met een explosie van geweld. Eerst heeft hij [slachtoffer 1] in haar auto meermalen op haar hoofd geslagen, nota bene: in het bijzijn van haar zesjarige zoontje. Daarna heeft hij een willekeurige omstander, [slachtoffer 2] , meermalen tegen zijn hoofd geslagen. Vervolgens heeft er een schermutseling plaatsgevonden waarbij de verdachte [slachtoffer 3] met een mes in zijn borst heeft gestoken omdat hij dacht dat hij werd aangevallen en zich moest verdedigen, terwijl uit het dossier voldoende blijkt dat juist hij de agressor was tijdens deze incidenten.
Door zo te handelen heeft de verdachte meermalen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Aan het voorval hebben de slachtoffers letsel overgehouden en moesten zij medisch behandeld worden. Dat het aan slachtoffer [slachtoffer 3] toegebrachte letsel niet tot de dood heeft geleid, is geenszins aan de verdachte te danken. Feiten als de onderhavige kunnen, naar ervaring leert, naast de fysieke gevolgen ook zware en langdurige emotionele gevolgen hebben voor de slachtoffers daarvan. Een en ander blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] . Doordat de feiten midden op de dag op de openbare weg plaatsvonden, vormen deze bovendien een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken zij gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 25 april 2019. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezenverklaarde eerder veelvuldig (onherroepelijk) is veroordeeld voor - onder meer - soortgelijke strafbare feiten en - onder meer - tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het Vroeghulprapport van 9 juli 2018. Uit het rapport blijkt dat een eerder opgelegde ISD-maatregel voortijdig negatief beëindigd is. Ook heeft de verdachte meerdere keren reclasseringstoezicht opgelegd gekregen. Alle pogingen tot nu toe om gedragsveranderingen bij de verdachte te bewerkstelligen zijn mislukt, omdat de verdachte zorg mijdt en geen medewerking verleent aan psychologisch onderzoek. Ambulante begeleiding lijkt niet afdoende te zijn om recidive te voorkomen en op basis van de beschikbare informatie wordt de kans op recidive als hoog ingeschat.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 25 augustus 2018, van het psychiatrisch onderzoek, opgesteld en ondertekend door [naam] , en van het psychologisch onderzoek van 30 augustus 2018, opgesteld en ondertekend door [naam] . De verdachte heeft niet willen meewerken aan de onderzoeken en om die reden kon niet worden beoordeeld of de verdachte ten tijde van het hem tenlastegelegde lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Wel is uit de onderzoeken gebleken dat er vermoedens bestaan van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. Geadviseerd werd daarom de verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC).
De verdachte is in de periode van 30 januari 2019 tot en met 13 maart 2019 opgenomen geweest in het PBC en daar geobserveerd. [naam] (psychiater) en [naam]
(GZ-psycholoog) hebben, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team van het PBC, een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte. Zij hebben hun bevindingen vastgelegd in een Pro Justitia rapportage, die op
3 mei 2019 is uitgebracht. Hieruit blijkt het volgende. Ook aan het onderzoek in het PBC heeft de verdachte zijn medewerking geweigerd. Door de weigering van de verdachte hebben de psychiater en de psycholoog geen informatie gekregen uit eigen gesprekken en is geen test- en neuropsychologisch onderzoek verricht. De psychiater en psycholoog hebben wel informatie gehaald uit de eigen indrukken, de beschikbare stukken, het forensisch milieuonderzoek en de observaties van de groepsleiding.
Psycholoog [naam] heeft geconcludeerd dat er een sterk vermoeden bestaat van een antisociale persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte. Ook zijn er sterke aanwijzingen voor psychotische fenomenen, verslavingsproblematiek, een cognitieve stoornis en ADHD. Er is sprake van een langdurig patroon van onaangepast gedrag en de verdachte disfunctioneert ernstig op (bijna) alle leefgebieden. Wat betreft huisvesting, financiën, sociaal, psychisch en praktisch functioneren en dagbesteding lukt het de verdachte niet om stabiliteit te verkrijgen of om zich hierin te laten begeleiden door hulpverleningsinstanties. Tevens is sprake van prikkelbaarheid en agressiviteit, zoals blijkt uit herhaaldelijke geweldpleging.
Psychiater [naam] heeft geconcludeerd dat aannemelijk is dat sprake is van persoonlijkheidspathologie, gezien de levensloop van de verdachte. Er kan worden uitgegaan van een stoornis in de hechting. Daarnaast is sprake van langdurig disfunctioneren van de verdachte op alle levensterreinen. Daar waar de verdachte in contact kwam met anderen, ontstonden conflictsituaties door de gerichtheid op de eigen behoeftebevrediging, achterdocht, het snel boos en gekrenkt raken, impulsiviteit en agressie regulatieproblemen. Dit patroon strekt zich uit over vele jaren.
In het rapport wordt voorts geconcludeerd dat op basis van chronisch en ernstig disfunctioneren van de verdachte gesproken kan worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, waarbij één of meer ziekelijke stoornissen van de geestvermogens niet kunnen worden uitgesloten. Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is chronisch aanwezig vanaf zijn kindertijd en was dus ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Terwijl er volgens de beschikbare informatie tijdens de vroege ontwikkeling vooral aanwijzingen lijken te zijn voor een stoornis in de hechting en/of een gedragsstoornis en/of ADHD, met later bijkomend middelengebruik met een verstorend effect op zijn persoonlijkheidsontwikkeling, lijkt er in de laatste jaren ook een meer psychotische component in het gedrag van de verdachte gesignaleerd te worden.
De deskundigen kunnen geen uitspraken doen over een eventuele doorwerking van de gebrekkige ontwikkeling in de ten laste gelegde feiten (indien bewezen). Echter, op grond van de voorgeschiedenis van de verdachte en het consistente antisociale gedragspatroon dat zich ondanks diverse pogingen tot gedragsverandering voortzet, is een hoog recidiverisico waarschijnlijk. Omdat er door de weigerachtige houding van de verdachte geen goed zicht is gekomen op de aard en omvang van zijn psychopathologie, onthouden de deskundigen zich van een behandeladvies.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en de psycholoog ten aanzien van de stoornis van de verdachte over en legt deze mede ten grondslag aan haar beslissing omtrent de strafoplegging.
Straf en TBS-maatregel
Op grond van het observatierapport van de deskundigen stelt de rechtbank vast dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en wellicht ook aan een ziekelijke stoornis, dat deze gebrekkige ontwikkeling aanwezig is sinds de kindertijd en dus ook aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde. De verdachte disfunctioneert al vele jaren ernstig op (bijna) alle leefgebieden. Voorts is hij prikkelbaar, agressief, impulsief en achterdochtig. Dit komt ook duidelijk naar voren in zijn – bij de bewijsmiddelen aangehaalde - eigen verklaring bij de politie.
De rechtbank stelt voorts vast, dat de verdachte onvoldoende capaciteiten heeft om zijn agressie en impulsen te reguleren, wat resulteert in het veelvuldig plegen van strafbare feiten. Vele eerdere pogingen tot begeleiding en behandeling hebben geen positief effect gehad en de verdachte heeft meermalen kenbaar gemaakt niet te zullen meewerken aan behandeling en diagnostiek. Gelet op dit alles acht de rechtbank – evenals de deskundigen - het recidivegevaar ter zake van geweldsdelicten hoog.
Hoewel de rechtbank – evenals de deskundigen – geen zicht heeft kunnen krijgen op de mate waarin de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de inhoud en conclusies van het observatierapport, aannemelijk dat het bewezenverklaarde de verdachte in ieder geval verminderd moet worden toegerekend.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat de stoornis of stoornissen van de verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico zodanig is, dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De rechtbank ziet, gelet op de inhoud van het observatierapport, de weigerachtige houding van de verdachte om te worden behandeld, de lange periode van eerder ondernomen interventies die geen succes hebben gehad en vooral de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek (een duurzaam, persisterend en rigide patroon van gedragingen, die sinds jonge leeftijd al aanwezig is), geen alternatief voor de maatregel van tbs met dwangverpleging.
Aan de wettelijke voorwaarden voor deze maatregel is voldaan. De bewezenverklaarde poging tot doodslag betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, tijdens het begaan van dit feit bestond bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
De rechtbank zal dan ook de maatregel opleggen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met verpleging van overheidswege.
Nu de tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, is sprake van ongemaximeerde terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank acht naast oplegging van de maatregel ook oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen. Gelet op de ernst van de feiten, de duur van het reeds ondergane voorarrest, de op te leggen tbs-maatregel met dwangverpleging waarbij sprake zal zijn van een te verwachten aanzienlijke behandelduur en de omstandigheid dat de verdachte met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, komt de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Dit is conform de eis van de officier van justitie, ondanks dat de rechtbank - anders dan de officier van justitie – voor feit 1 primair niet tot een bewezenverklaring komt voor de poging zware mishandeling. De hoogte van de straf wordt immers in overwegende mate bepaald door het derde feit de poging tot doodslag.
7. De vordering van de benadeelde partij van [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel (feit 1)
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 4.873,26.