ECLI:NL:RBDHA:2019:5364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
09/808049-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Den Haag inzake mishandeling en poging tot doodslag

Op 27 mei 2019 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 april 2018 betrokken was bij een reeks geweldsdelicten. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van twee mishandelingen en een poging tot doodslag. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere de poging tot zware mishandeling van twee slachtoffers en de poging tot doodslag van een derde slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de slachtoffers meermalen heeft geslagen en met een mes heeft gestoken, waarbij hij de intentie had om de derde slachtoffer te doden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en poging tot doodslag, maar sprak hem vrij van de poging tot zware mishandeling van het tweede slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging, gezien de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte en het hoge recidivegevaar. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan het eerste slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/808049-18
Datum uitspraak: 27 mei 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
BRP-adres: Pompstationsweg 32, 2597 JW Den Haag,
thans gedetineerd in het [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 oktober 2018, 8 januari 2019,
11 maart 2019 (alle pro forma) en 13 mei 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.J. Algera en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. Y.W.G. Verschuren naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd betreft het verwijt poging tot zware mishandeling van twee personen en een poging tot doodslag tegen een derde persoon.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 16 april 2018 vond op de kruising van de [straatnaam] en de [straatnaam] te Den Haag een verkeersincident plaats tussen een fietser en de bestuurster van een auto ( [slachtoffer 1] ). Na dat verkeersincident werden twee personen mishandeld, te weten [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), en werd één persoon, te weten [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), gestoken met een mes.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de ten laste gelegde mishandeling, en/of poging tot zware mishandeling en/of poging tot doodslag heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zoals opgenomen in haar op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde feit (poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] ) en tot bewezenverklaring van de onder 1 primair (poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] ), 2 subsidiair (mishandeling van [slachtoffer 2] ) en 3 primair (poging doodslag van [slachtoffer 3] ) ten laste gelegde feiten.
Daartoe heeft de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit aangevoerd dat de verdachte met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen of gestompt, waardoor hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel, waardoor de verdachte daarvan vrijgesproken moet worden. De subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan wel bewezen worden verklaard.
Ten slotte kan de onder 3 primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen worden verklaard, in die zin dat de verdachte [slachtoffer 3] eenmaal met een mes heeft gestoken in de borst, waardoor hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 3] hierdoor zou komen te overlijden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, overeenkomstig haar op schrift gestelde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken moet worden van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] , omdat de verdachte alleen met de vlakke hand heeft geslagen en dit niet zonder meer een poging oplevert om iemand zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
Daarnaast heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten vrijgesproken moet worden, omdat niet vast staat dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen. Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat wel is geslagen, levert dit een mishandeling op, zoals tenlastegelegd onder 2 subsidiair.
Ten slotte heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de onder 3 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat het opzet op de poging tot doodslag, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel de mishandeling ontbreekt, zodat de verdachte van deze feiten vrijgesproken moet worden. Hij heeft immers in een fractie van een seconde een afweerbeweging gemaakt, waarbij hij vergeten was dat hij dat mesje in zijn hand had.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Bewijsmiddelen
Op 17 april 2018 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van mishandeling gepleegd op 16 april 2018 te Den Haag. Zij kwam met haar auto vanuit de [straatnaam] , stak de [straatnaam] over en reed links de [straatnaam] op in de richting van de [straatnaam] . Voor de kruising remde ze af en plotseling dook een fietser (de verdachte) voor haar op. De fietser kwam uit de tegengestelde richting. [slachtoffer 1] wilde eerst uitstappen, maar toen sloeg de fietser heel hard op haar ruit. Zij probeerde haar autoportier weer dicht te trekken maar de man trok deze hard open. Wat er daarna gebeurd is, weet aangeefster niet meer omdat ze bewusteloos was geraakt. [2]
Ook [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling gepleegd op 16 april 2018 te Den Haag. Hij zat in zijn auto nabij de kruising van de [straatnaam] met de [straatnaam] en zag dat er kennelijk een aanrijding had plaatsgevonden tussen de bestuurster van een auto en een bestuurder op een witte damesfiets. Hij zag dat de fietser gelijk opstond en de bestuurster van de auto twee harde vuistslagen tegen haar hoofd gaf. [slachtoffer 2] zag en hoorde dat de fietser agressief en aan het schreeuwen was en besloot om hem te filmen. De fietser zag dit en gaf [slachtoffer 2] met zijn rechtervuist zo’n vijf á zes vuistslagen in het gezicht. [slachtoffer 2] heeft als gevolg daarvan diverse krassen en kleine wondjes in zijn gezicht en nek opgelopen. [3]
[getuige 1] is getuige geweest van de mishandelingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zo heeft hij gezien dat een man met een Afrikaans uiterlijk met zijn armen druk aan het gebaren was naar [slachtoffer 1] en dat hij [slachtoffer 1] drie á vier harde klappen tegen haar hoofd gaf, waardoor haar hoofd tegen de deurstijl van haar auto aankwam. Daarna zag [getuige 1] dat [slachtoffer 2] aan het filmen was en hoorde hij de man met de fiets zeggen dat dit niet mocht. De man is vervolgens naar [slachtoffer 2] toegelopen en heeft hem in zijn gezicht en op zijn achterhoofd geslagen. Ook heeft de man van de fiets meermalen gezegd dat hij zou gaan steken. [4]
Daarnaast heeft [slachtoffer 3] op 16 april 2018 aangifte gedaan. [slachtoffer 3] hoorde een bekende roepen dat zijn vrouw was geslagen en zag dat deze bekende achter een man aan liep. [slachtoffer 3] is vervolgens ook achter deze man aan gegaan en riep dat hij moest blijven staan. Op een gegeven moment heeft [slachtoffer 3] de arm van de man vastgepakt en zei dat hij moest blijven staan. [slachtoffer 3] zag dat de man met zijn rechterarm in de richting van zijn borst stootte. [slachtoffer 3] voelde een stoot en liet daardoor de man los. Uit reactie gaf [slachtoffer 3] een stoot tegen de kaak van de man. Vervolgens voelde [slachtoffer 3] dat zijn borst en shirt nat was en zag hij dat er bloed op zijn shirt zat. [slachtoffer 3] bleek te zijn gestoken. [5] Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat er een steekwond van 1,5 cm tot op de spier was veroorzaakt. [6]
Getuige [getuige 2] is de echtgenoot van aangever [slachtoffer 1] . Omstanders wezen hem op een man die aan het weglopen was. Hij hoorde dat die mensen zeiden: “Daar loopt ie” of “Daar rent hij”. Hij hoorde van zijn vrouw dat zij door deze man geslagen was. Tijdens het rennen naar de man kwam [getuige 2] zijn buurman [slachtoffer 3] tegen die daar op zijn scooter reed en hij riep tegen hem dat zijn vrouw was geslagen door de man die aan het wegrennen was. [getuige 2] zag dat de man in zijn rechterhand een mes had. Hij zag het lemmet een centimeter of twee uitsteken boven zijn vuist. Hij besloot daarom de man niet meer te benaderen en bleef op ongeveer anderhalve meter afstand. [getuige 2] zag dat [slachtoffer 3] de man probeerde vast te pakken en dat de man, met de hand waarin het mes zat, met kracht richting de borst van [slachtoffer 3] zwaaide en hem raakte. [slachtoffer 3] viel vervolgens samen met de man op de grond. [7]
De verdachte heeft verklaard dat hij de persoon was die op 16 april 2018 betrokken was bij drie voornoemde incidenten. Hij werd aangereden door een auto en de bestuurster ( [slachtoffer 1] ) lachte hem uit waardoor er iets binnen in hem knapte en hij haar een aantal klappen met zijn vlakke hand heeft gegeven. Daarna zag hij dat een man aan filmen was en daar had hij geen trek in. De verdachte vroeg hem te stoppen, maar de man bleef filmen. De verdachte werd daar agressief van en pakte hem vast om zijn mobiel af te pakken. Hij heeft hem niet geslagen. De verdachte is vervolgens weggelopen. Er kwamen mannen op hem af lopen en hij liep weg. Hij had een mes uit zijn rugzak gepakt die hij ter verdediging bij zich had, omdat hij een angstig leven heeft. Hij rende weg en de mensen renden achter hem aan. Ze begonnen op hem in te schoppen en te slaan. Hij was bang dat ze hem dood zouden slaan en toen ging hij zich afweren. Hij haalde gewoon uit naar de man met de scooter om weg te komen. Het is nooit de bedoeling geweest om die man neer te steken. De verdachte wist wel dat hij het mes in zijn handen had. Hij voelde zich heel erg bedreigd door al die mannen. [8]
Overwegingen
Feit 1
Op grond van voornoemde verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [getuige 1] en de bekennende verklaring van de verdachte, stelt de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer 1] meermalen tegen haar hoofd heeft geslagen.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe dit handelen van de verdachte strafrechtelijk moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat de gedragingen van de verdachte niet als poging tot zware mishandeling te kwalificeren zijn. Uit de hiervoor geciteerde bewijsmiddelen en de overige stukken die zich in het dossier bevinden kan niet worden vastgesteld dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van de klappen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht daarvoor van belang dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt met welke kracht de verdachte heeft geslagen, op welke wijze en waar op het hoofd het slachtoffer is geraakt. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat de kans aanmerkelijk was dat het handelen van de verdachte tot zwaar lichamelijk letsel had kunnen leiden.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde gedragingen wel kunnen worden aangemerkt als het plegen van een mishandeling tegen een persoon, te weten tegen [slachtoffer 1] , zodat de onder 1 subsidiair tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Feit 2
Op grond van voornoemde verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 1] stelt de rechtbank vast dat de verdachte ook [slachtoffer 2] meermalen tegen zijn hoofd heeft geslagen.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe het handelen van de verdachte
strafrechtelijk moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan, zodat hij hiervan wordt vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde gedragingen wel kunnen worden aangemerkt als het plegen van een mishandeling tegen een persoon, te weten tegen [slachtoffer 2] , zodat de onder 2 subsidiair tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Feit 3
Op grond van voornoemde verklaringen van [slachtoffer 3] , [getuige 2] , [getuige 1] en de verdachte, in combinatie van de geneeskundige verklaring ten aanzien van het letsel van [slachtoffer 3] , stelt de rechtbank vast dat de verdachte een stekende beweging heeft gemaakt met een mes richting de borststreek van [slachtoffer 3] en dat hij [slachtoffer 3] ook met dat mes heeft gestoken.
De vraag is of de verdachte met het steken het opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer 3] . De rechtbank is van oordeel dat dit zo is.
Allereerst is van belang dat zowel [getuige 2] als [slachtoffer 3] verklaren dat zij beiden achter de verdachte zijn aangegaan en dat de verdachte de stekende beweging maakte nadat [slachtoffer 3] probeerde de verdachte vast te pakken. Deze verklaringen weerleggen de door de verdachte gegeven toedracht, dat hij eerst werd geschopt en geslagen en zich daartegen heeft willen verweren door te steken. Ook is voor de rechtbank van belang dat de verdachte, zoals verklaard door getuige [getuige 1] , kort voordat hij [slachtoffer 3] stak tijdens de confrontatie met [slachtoffer 2] al meerdere keren had gezegd dat hij zou gaan steken. Ten slotte weegt de rechtbank mee dat de verdachte tijdens zijn eerste inhoudelijke verhoor bij de politie heeft verklaard dat hij op het moment van steken ook wist dat hij het mes nog in zijn handen had. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat de verdachte welbewust met een mes heeft gestoken in de borststreek van [slachtoffer 3] . Het steken met een mes op borsthoogte kan niet anders worden geïnterpreteerd dan als een poging tot het toebrengen van dodelijk letsel. Daarmee acht de rechtbank het opzet op de dood van [slachtoffer 3] bewezen.
De rechtbank is, samengevat, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, zoals onder 3 primair ten laste is gelegd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1. subsidiair:
hij op 16 april 2018 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen tegen het hoofd te slaan;
2. subsidiair:
hij op 16 april 2018 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] bij de nek te pakken en (vervolgens) meermalen tegen het hoofd te slaan;
3. primair:
hij op 16 april 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 3] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, eenmaal heeft gestoken in de borst, van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid
bevindende [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Voor zover de verdediging een beroep heeft gedaan op noodweer, wordt dat beroep verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich moest verdedigen tegen [slachtoffer 3] .

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat tevens aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij bewezenverklaring van één of meer feiten een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Voor zover een mogelijke stoornis van de verdachte aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde, kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de doorwerking van die stoornis in de ten laste gelegde feiten. Daarom wordt niet voldaan aan de voorwaarden om een tbs-maatregel op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden vrijheidsbenemende straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 16 april 2018 schuldig gemaakt aan een reeks aan strafbare feiten. De verdachte is met zijn fiets in aanraking gekomen met de auto van slachtoffer [slachtoffer 1] , waarna hij buitenproportioneel heeft gereageerd met een explosie van geweld. Eerst heeft hij [slachtoffer 1] in haar auto meermalen op haar hoofd geslagen, nota bene: in het bijzijn van haar zesjarige zoontje. Daarna heeft hij een willekeurige omstander, [slachtoffer 2] , meermalen tegen zijn hoofd geslagen. Vervolgens heeft er een schermutseling plaatsgevonden waarbij de verdachte [slachtoffer 3] met een mes in zijn borst heeft gestoken omdat hij dacht dat hij werd aangevallen en zich moest verdedigen, terwijl uit het dossier voldoende blijkt dat juist hij de agressor was tijdens deze incidenten.
Door zo te handelen heeft de verdachte meermalen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Aan het voorval hebben de slachtoffers letsel overgehouden en moesten zij medisch behandeld worden. Dat het aan slachtoffer [slachtoffer 3] toegebrachte letsel niet tot de dood heeft geleid, is geenszins aan de verdachte te danken. Feiten als de onderhavige kunnen, naar ervaring leert, naast de fysieke gevolgen ook zware en langdurige emotionele gevolgen hebben voor de slachtoffers daarvan. Een en ander blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] . Doordat de feiten midden op de dag op de openbare weg plaatsvonden, vormen deze bovendien een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken zij gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 25 april 2019. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezenverklaarde eerder veelvuldig (onherroepelijk) is veroordeeld voor - onder meer - soortgelijke strafbare feiten en - onder meer - tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het Vroeghulprapport van 9 juli 2018. Uit het rapport blijkt dat een eerder opgelegde ISD-maatregel voortijdig negatief beëindigd is. Ook heeft de verdachte meerdere keren reclasseringstoezicht opgelegd gekregen. Alle pogingen tot nu toe om gedragsveranderingen bij de verdachte te bewerkstelligen zijn mislukt, omdat de verdachte zorg mijdt en geen medewerking verleent aan psychologisch onderzoek. Ambulante begeleiding lijkt niet afdoende te zijn om recidive te voorkomen en op basis van de beschikbare informatie wordt de kans op recidive als hoog ingeschat.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 25 augustus 2018, van het psychiatrisch onderzoek, opgesteld en ondertekend door [naam] , en van het psychologisch onderzoek van 30 augustus 2018, opgesteld en ondertekend door [naam] . De verdachte heeft niet willen meewerken aan de onderzoeken en om die reden kon niet worden beoordeeld of de verdachte ten tijde van het hem tenlastegelegde lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Wel is uit de onderzoeken gebleken dat er vermoedens bestaan van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. Geadviseerd werd daarom de verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC).
De verdachte is in de periode van 30 januari 2019 tot en met 13 maart 2019 opgenomen geweest in het PBC en daar geobserveerd. [naam] (psychiater) en [naam]
(GZ-psycholoog) hebben, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team van het PBC, een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte. Zij hebben hun bevindingen vastgelegd in een Pro Justitia rapportage, die op
3 mei 2019 is uitgebracht. Hieruit blijkt het volgende. Ook aan het onderzoek in het PBC heeft de verdachte zijn medewerking geweigerd. Door de weigering van de verdachte hebben de psychiater en de psycholoog geen informatie gekregen uit eigen gesprekken en is geen test- en neuropsychologisch onderzoek verricht. De psychiater en psycholoog hebben wel informatie gehaald uit de eigen indrukken, de beschikbare stukken, het forensisch milieuonderzoek en de observaties van de groepsleiding.
Psycholoog [naam] heeft geconcludeerd dat er een sterk vermoeden bestaat van een antisociale persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte. Ook zijn er sterke aanwijzingen voor psychotische fenomenen, verslavingsproblematiek, een cognitieve stoornis en ADHD. Er is sprake van een langdurig patroon van onaangepast gedrag en de verdachte disfunctioneert ernstig op (bijna) alle leefgebieden. Wat betreft huisvesting, financiën, sociaal, psychisch en praktisch functioneren en dagbesteding lukt het de verdachte niet om stabiliteit te verkrijgen of om zich hierin te laten begeleiden door hulpverleningsinstanties. Tevens is sprake van prikkelbaarheid en agressiviteit, zoals blijkt uit herhaaldelijke geweldpleging.
Psychiater [naam] heeft geconcludeerd dat aannemelijk is dat sprake is van persoonlijkheidspathologie, gezien de levensloop van de verdachte. Er kan worden uitgegaan van een stoornis in de hechting. Daarnaast is sprake van langdurig disfunctioneren van de verdachte op alle levensterreinen. Daar waar de verdachte in contact kwam met anderen, ontstonden conflictsituaties door de gerichtheid op de eigen behoeftebevrediging, achterdocht, het snel boos en gekrenkt raken, impulsiviteit en agressie regulatieproblemen. Dit patroon strekt zich uit over vele jaren.
In het rapport wordt voorts geconcludeerd dat op basis van chronisch en ernstig disfunctioneren van de verdachte gesproken kan worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, waarbij één of meer ziekelijke stoornissen van de geestvermogens niet kunnen worden uitgesloten. Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is chronisch aanwezig vanaf zijn kindertijd en was dus ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Terwijl er volgens de beschikbare informatie tijdens de vroege ontwikkeling vooral aanwijzingen lijken te zijn voor een stoornis in de hechting en/of een gedragsstoornis en/of ADHD, met later bijkomend middelengebruik met een verstorend effect op zijn persoonlijkheidsontwikkeling, lijkt er in de laatste jaren ook een meer psychotische component in het gedrag van de verdachte gesignaleerd te worden.
De deskundigen kunnen geen uitspraken doen over een eventuele doorwerking van de gebrekkige ontwikkeling in de ten laste gelegde feiten (indien bewezen). Echter, op grond van de voorgeschiedenis van de verdachte en het consistente antisociale gedragspatroon dat zich ondanks diverse pogingen tot gedragsverandering voortzet, is een hoog recidiverisico waarschijnlijk. Omdat er door de weigerachtige houding van de verdachte geen goed zicht is gekomen op de aard en omvang van zijn psychopathologie, onthouden de deskundigen zich van een behandeladvies.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en de psycholoog ten aanzien van de stoornis van de verdachte over en legt deze mede ten grondslag aan haar beslissing omtrent de strafoplegging.
Straf en TBS-maatregel
Op grond van het observatierapport van de deskundigen stelt de rechtbank vast dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en wellicht ook aan een ziekelijke stoornis, dat deze gebrekkige ontwikkeling aanwezig is sinds de kindertijd en dus ook aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde. De verdachte disfunctioneert al vele jaren ernstig op (bijna) alle leefgebieden. Voorts is hij prikkelbaar, agressief, impulsief en achterdochtig. Dit komt ook duidelijk naar voren in zijn – bij de bewijsmiddelen aangehaalde - eigen verklaring bij de politie.
De rechtbank stelt voorts vast, dat de verdachte onvoldoende capaciteiten heeft om zijn agressie en impulsen te reguleren, wat resulteert in het veelvuldig plegen van strafbare feiten. Vele eerdere pogingen tot begeleiding en behandeling hebben geen positief effect gehad en de verdachte heeft meermalen kenbaar gemaakt niet te zullen meewerken aan behandeling en diagnostiek. Gelet op dit alles acht de rechtbank – evenals de deskundigen - het recidivegevaar ter zake van geweldsdelicten hoog.
Hoewel de rechtbank – evenals de deskundigen – geen zicht heeft kunnen krijgen op de mate waarin de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de inhoud en conclusies van het observatierapport, aannemelijk dat het bewezenverklaarde de verdachte in ieder geval verminderd moet worden toegerekend.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat de stoornis of stoornissen van de verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico zodanig is, dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De rechtbank ziet, gelet op de inhoud van het observatierapport, de weigerachtige houding van de verdachte om te worden behandeld, de lange periode van eerder ondernomen interventies die geen succes hebben gehad en vooral de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek (een duurzaam, persisterend en rigide patroon van gedragingen, die sinds jonge leeftijd al aanwezig is), geen alternatief voor de maatregel van tbs met dwangverpleging.
Aan de wettelijke voorwaarden voor deze maatregel is voldaan. De bewezenverklaarde poging tot doodslag betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, tijdens het begaan van dit feit bestond bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
De rechtbank zal dan ook de maatregel opleggen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met verpleging van overheidswege.
Nu de tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, is sprake van ongemaximeerde terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank acht naast oplegging van de maatregel ook oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen. Gelet op de ernst van de feiten, de duur van het reeds ondergane voorarrest, de op te leggen tbs-maatregel met dwangverpleging waarbij sprake zal zijn van een te verwachten aanzienlijke behandelduur en de omstandigheid dat de verdachte met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, komt de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Dit is conform de eis van de officier van justitie, ondanks dat de rechtbank - anders dan de officier van justitie – voor feit 1 primair niet tot een bewezenverklaring komt voor de poging zware mishandeling. De hoogte van de straf wordt immers in overwegende mate bepaald door het derde feit de poging tot doodslag.
7. De vordering van de benadeelde partij van [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel (feit 1)
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 4.873,26.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.556,11, vermeerderd met de wettelijke rente, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring van het tenlastegelegde enkel de medische kosten van € 356,11 en immateriële schade ter hoogte van maximaal € 500,- voor toewijzing vatbaar zijn.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten spoedreparatie, taxatiekosten en offerte, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze kostenposten niet kwalificeren als rechtstreekse schade, toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Bewezenverklaard is immers een mishandeling, terwijl de vordering van de benadeelde partij ziet op schade aan haar auto.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post eigen risico/medische kosten, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt als rechtstreekse schade, geleden als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij pijn en letsel heeft opgelopen als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit. Dergelijk nadeel komt op grond van artikel 6:95 jo 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal dit nadeel naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 500,- en dit bedrag ter zake van immateriële schadevergoeding toewijzen, De benadeelde partij zal ten aanzien van het overige deel van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat een nadere onderbouwing van die vordering en de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zouden opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van in totaal € 856,11.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 april 2018, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 856,11, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair: telkens:
mishandeling;
ten aanzien van feit 3 primair:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de veroordeelde wegens de bewezenverklaarde feiten ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] , een bedrag van € 856,11, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf
16 april 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van materiële schade;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van immateriële schade, en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 856,11, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 17 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Paul, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 mei 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 16 april 2018 te 's-Gravenhage
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1]
meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen / gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 april 2018 te 's-Gravenhage
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen met zijn met kracht tegen het hoofd te
slaan / stompen;
2.
hij op of omstreeks 16 april 2018 te 's-Gravenhage
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 2] bij de nek te pakken en/of (vervolgens) meermalen tegen het
gezicht, althans het hoofd, te slaan / stompen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 april 2018 te 's-Gravenhage
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] bij de nek te pakken en/of
(vervolgens) meermalen tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan /
stompen;
3.
hij op of omstreeks 16 april 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 3] van
het leven te beroven,
opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen,
althans eenmaal heeft gestoken en/of geslagen in en/of in de richting van de
borst, althans het (boven)lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid
bevindende [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 april 2018 te 's-Gravenhage
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, in en/of in de richting van de borst, althans het
(boven)lichaam, van die [slachtoffer 3] heeft gestoken / gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 april 2018 te 's-Gravenhage
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in de borst, althans het (boven)lichaam, van die
[slachtoffer 3] te steken / snijden.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018099200, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 150).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , blz. 35-37.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , blz. 23-25.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , blz. 53-54.
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] , blz. 29-31.
6.Geneeskundige verklaring, blz. 150.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , blz. 42-44.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 75-79.