In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 april 2019 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2003. De zaak is naar aanleiding van verzoekschriften van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, die zorgen had over de ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter had eerder, op 5 februari 2019, de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging verleend voor opname in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. De minderjarige vertoonde ernstige gedragsproblemen, waaronder agressie en schoolverzuim, en had geen medicatie voor zijn gediagnosticeerde ADHD en andere stoornissen.
Tijdens de zitting op 19 april 2019 werd de situatie van de minderjarige besproken, evenals de zorgen van de ouders en de Raad. De kinderrechter concludeerde dat er nog steeds ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen waren die de ontwikkeling van de minderjarige belemmerden. Ondanks positieve ontwikkelingen bij de gesloten instelling, was de kinderrechter van mening dat een verantwoorde thuisplaatsing nog niet mogelijk was. De kinderrechter verleende daarom een machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur dan verzocht, namelijk drie maanden, en stelde de ondertoezichtstelling van de minderjarige vast tot 19 april 2020.
De kinderrechter gaf aan dat er verdere diagnostiek en behandeling nodig waren voordat een thuisplaatsing verantwoord kon plaatsvinden. De ouders en de minderjarige hadden ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter besloot de behandeling van het verzoek voor het overige aan te houden tot een nieuwe zitting, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming een rapportage moest indienen over de stand van zaken.