ECLI:NL:RBDHA:2019:5289

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
C/09/567335 / JE RK 19-236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 april 2019 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2003. De zaak is naar aanleiding van verzoekschriften van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, die zorgen had over de ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter had eerder, op 5 februari 2019, de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging verleend voor opname in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. De minderjarige vertoonde ernstige gedragsproblemen, waaronder agressie en schoolverzuim, en had geen medicatie voor zijn gediagnosticeerde ADHD en andere stoornissen.

Tijdens de zitting op 19 april 2019 werd de situatie van de minderjarige besproken, evenals de zorgen van de ouders en de Raad. De kinderrechter concludeerde dat er nog steeds ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen waren die de ontwikkeling van de minderjarige belemmerden. Ondanks positieve ontwikkelingen bij de gesloten instelling, was de kinderrechter van mening dat een verantwoorde thuisplaatsing nog niet mogelijk was. De kinderrechter verleende daarom een machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur dan verzocht, namelijk drie maanden, en stelde de ondertoezichtstelling van de minderjarige vast tot 19 april 2020.

De kinderrechter gaf aan dat er verdere diagnostiek en behandeling nodig waren voordat een thuisplaatsing verantwoord kon plaatsvinden. De ouders en de minderjarige hadden ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter besloot de behandeling van het verzoek voor het overige aan te houden tot een nieuwe zitting, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming een rapportage moest indienen over de stand van zaken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/567335 / JE RK 19-236
Datum uitspraak: 19 april 2019

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp
in de zaak naar aanleiding van de op 28 januari 2019 en 12 april 2019 ingekomen verzoekschriften van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden (hierna te noemen: de Raad),
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. R. Heemskerk te Den Haag.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
en
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 5 februari 2019 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 7 februari 2019 tot 27 april 2019 en een machtiging verleend [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp van 7 februari 2019 tot 27 april 2019. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- de beschikking d.d. 5 februari 2019;
- het verzoekschrift met bijlagen ingekomen op 12 april 2019;
- de instemmingsverklaring d.d. 12 april 2019 van een gedragswetenschapper als bedoeld in
artikel 6.1.2, zesde lid, van de Jeugdwet, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren
heeft onderzocht;
- de brief d.d. 16 april 2019 van de zijde van de moeder.
Op 19 april 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] , namens Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
- de vader;
- de moeder;
- [minderjarige] ;
- mr. R. Heemskerk.
Omdat deze zaak gelijktijdig werd behandeld met een tegen [minderjarige] aangespannen strafzaak, was tevens de officier van justitie, mr. N. Bakker aanwezig.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar en tot machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de periode van zes maanden. Aan het verzoek is het volgende ten grondslag gelegd. Er zijn al langere tijd zorgen over [minderjarige] . Sinds de zomervakantie 2018 was hij steeds verder aan het afglijden en na een ernstig incident in de thuissituatie eind januari 2019, is [minderjarige] met spoed voorlopig onder toezicht gesteld en bij De Midgaard, gesloten, geplaatst.
Bij [minderjarige] is sprake van persoonlijke problematiek. [minderjarige] is gediagnosticeerd met ADHD, een piekerstoornis en een angststoornis en neemt hiervoor geen medicatie vanwege de bijwerkingen. Daarnaast vertoonde [minderjarige] langere tijd gedragsproblemen. Hij kan moeite hebben met het inschatten van risico’s en het overzien van de gevolgen van zijn gedrag. [minderjarige] is erg zelfbepalend en kan daarbij het gezag van zijn ouders en anderen, zoals de hulpverlening ondermijnen. Voorts was hij verbaal en fysiek agressief. In de thuissituatie was steeds sprake van escalaties, waardoor de veiligheid van [minderjarige] en zijn directe omgeving in het geding kwam. Er was ook sprake van langdurig en veelvuldig schoolverzuim en had hij geen andere zinvolle dagbesteding, waardoor er bovendien zorgen waren over zijn cognitieve ontwikkeling. Momenteel volgt hij wel onderwijs bij De Midgaard. Daarnaast waren er zorgen over de omgang met antisociale jongeren en drugsgebruik en wordt hij verdacht van strafbare feiten. Door zijn problematiek is hij op meerdere levensgebieden vastgelopen.
Verder zijn er zorgen over het gezinssysteem. Er is sprake van een problematische ouder-kindrelatie, met name tussen de vader en [minderjarige] . Het lukte de ouders niet hun gezag uit te oefenen over [minderjarige] en zij hadden onvoldoende grip op hem.
De ouders hebben jarenlang geprobeerd hulpverlening in te schakelen, maar dit is niet van de grond gekomen. De inzet van een onafhankelijke derde in de vorm van een jeugdbeschermer die de benodigde hulpverlening in een dwangkader inzet en daarop de regie houdt en de situatie monitort, is noodzakelijk.
Bij De Midgaard heeft [minderjarige] positieve ontwikkelingen laten zien, maar voor een thuisplaatsing is het op dit moment nog te vroeg. Er is eerst nadere diagnostiek en intensieve hulpverlening nodig om definitieve gedragsverandering te bewerkstelligen en de ontwikkelingsbedreiging verder te doen afnemen. Er loopt op dit moment een psychologisch onderzoek via de Opvoedpoli voor nadere diagnostiek. In de gesloten setting waar [minderjarige] zich nu bevindt kan hij zich niet onttrekken aan de hulpverlening en ontvangt hij de structuur, duidelijkheid, begrenzing en behandeling die hij nodig heeft, om zich nog verder positief te ontwikkelen. Voor een thuisplaatsing dient ook een school en overige dagbesteding te worden geregeld. Tegelijkertijd krijgen de ouders de komende periode nog de rust en stabiliteit die zij nodig hebben, waardoor hun draagkracht verder wordt vergroot. Afhankelijk van de verdere ontwikkelingen kan [minderjarige] gedurende de komende periode stapsgewijs en met behulp van systeemtherapie thuis worden geplaatst.
[minderjarige] heeft ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Een gesloten plaatsing is een ultimum remedium en momenteel niet langer noodzakelijk. De gedragswetenschapper geeft aan dat [minderjarige] zijn lesje lijkt te hebben geleerd en dat vindt [minderjarige] ook. Hij zegt sinds zijn plaatsing bij De Midgaard inzicht te hebben gekregen in zijn handelen, het roer te hebben omgegooid en, bijvoorbeeld, te hebben geleerd hoe hij zich moet uiten. De ondertoezichtstelling biedt op dit moment voldoende waarborgen. De benodigde hulpverlening is er, namelijk De Brijder voor [minderjarige] en De Waag voor de ouders. De ouder-kindrelatie is verbeterd en daar kan ook, ook in de thuissituatie, hulpverlening voor worden ingezet. Ook het diagnostisch onderzoek bij [minderjarige] kan vanuit de thuissituatie plaatsvinden. De dagbesteding moet nog wel worden ingekaderd, met name in de zomervakantie, maar [minderjarige] wil graag werken en twee keer per week met de hond speurtrainingen doen. Als er een stok achter de deur nodig is kan ook met een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp worden volstaan.
Ook de ouders hebben ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Een gesloten plaatsing was noodzakelijk en onvermijdelijk vanwege het grensoverschrijdende en onacceptabele gedrag van [minderjarige] . De afgelopen tweeënhalve maand is er echter sprake van een positieve gedragsverandering als gevolg van de intensieve begeleiding bij De Midgaard, en de motivatie en het doorzettingsvermogen bij [minderjarige] . De band tussen [minderjarige] en de ouders is aanzienlijk verbeterd, de gezagsverhoudingen zijn verbeterd en de ouders zijn beter in staat structuur te bieden en grenzen te stellen aan [minderjarige] . Tevens gaan de verloven goed. De ouders willen graag dat [minderjarige] nu thuis wordt geplaatst, met de ondertoezichtstelling (met ambulante hulpverlening van De Waag) als vangnet. Het psychologisch onderzoek van [minderjarige] dat nog loopt kan ook vanuit de thuissituatie worden voortgezet.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlenen als verzocht. Alle betrokkenen zijn het daar ook over eens. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] met name zijn gelegen in de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling.
De kinderrechter is voorts, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Voordat [minderjarige] naar De Midgaard ging was er al langere tijd sprake van ernstige zorgen, bij zowel [minderjarige] individueel als in het gezinssysteem, waar geen oplossing voor kon worden gevonden en die uiteindelijk zeer heftig zijn ge-escaleerd. De afgelopen drie maanden lijkt [minderjarige] te hebben geprofiteerd van de opneming en het verblijf in de gesloten setting. Blijkens zijn eigen verklaring en de recente verklaring van de gedragswetenschapper is [minderjarige] gemotiveerd tot gedragsverandering en heeft daartoe ook de eerste stappen in de goede richting gezet. Daarnaast gaat [minderjarige] bij De Midgaard weer naar school. Ook in de thuissituatie is sprake van positieve ontwikkelingen. De ouders hebben meer rust, hun draagkracht is vergroot en de gezagsverhoudingen in het gezin zijn aan het herstellen, waardoor de ouder-kindrelatie verbeterd. De huidige verloven lopen goed.
Het voorgaande is echter naar het oordeel van de kinderrechter nog onvoldoende om [minderjarige] nu op een verantwoorde manier thuis te plaatsen. De kinderrechter overweegt dat er eerst nadere diagnostiek en behandeling bij [minderjarige] nodig is, een gedegen plan voor het vervolgtraject moet worden gemaakt en er daarnaast systeemtherapie moet worden ingezet om de positieve lijn voort te zetten en de veranderingen bij [minderjarige] en het gezinssysteem te bestendigen. Om de kans op terugval te verkleinen dient een thuisplaatsing stapsgewijs plaats te vinden met verdere opbouw en succesvol verloop van verlof en veel structuur in de thuissituatie. In dat verband is relevant dat er nog geen school of andere nuttige dagbesteding voor [minderjarige] is geregeld. De kinderrechter merkt ook op dat [minderjarige] momenteel bij De Midgaard pas in fase twee, deel b, van de drie zit en dus nog niet in de afrondingsfase. Gelet op dit alles is de kinderrechter van oordeel dat er nog redenen zijn om de gesloten plaatsing de komende periode voort te zetten. Een voorwaardelijke gesloten machtiging, zoals door [minderjarige] wordt bepleit, is nu (nog) niet aan de orde.
De kinderrechter zal echter vanwege de positieve ontwikkelingen en de motivatie van [minderjarige] en zijn ouders, alsmede de overwegingen van de gedragswetenschapper over de duur van de machtiging, de gesloten machtiging verlenen voor een kortere duur dan verzocht, namelijk voor de duur van drie maanden. In die periode kunnen voornoemde noodzakelijke stappen voor een verantwoorde thuisplaatsing worden gezet. Het verzoek zal voor het overige worden aangehouden, opdat op een alsdan te houden nieuwe zitting kan worden bezien of voortzetting van de gesloten plaatsing nog noodzakelijk is.
De kinderrechter verlangt voor die zitting een nieuwe instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 6.1.2, zesde lid, van de Jeugdwet.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 19 april 2019 tot 19 april 2020 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, en verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en
verleent een machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet, van 27 april 2019 tot 27 juli 2019;
houdt de behandeling van het verzoek [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor het overige aan tot
een zitting gelegen kort vóór 27 juli 2019;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
- de vader;
- de moeder;
- [minderjarige] ;
- de advocaat van [minderjarige] , mr. R. Heemskerk;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming
uiterlijk een week voor die nader te bepalen zittingeen schriftelijke rapportage over de laatste stand van zaken, waarin tevens gemotiveerd wordt aangegeven of het aangehouden verzoek al dan niet wordt gehandhaafd. Zo ja, dan dient een nieuwe instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper, aan de rechtbank en de overige belanghebbenden te worden overlegd.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2019 door mr. J.J. Peters, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Westerhof als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 23 mei 2019.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.