ECLI:NL:RBDHA:2019:5269

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 9741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis op basis van onvoldoende gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om aan eiser een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen in het kader van nareis. Eiser, van Guinese nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 november 2018, waarin zijn aanvraag voor een mvv werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent, die zich als vader van eiser heeft gepresenteerd, pas in 2011 op de hoogte is geraakt van zijn vaderschap en dat er sindsdien geen voldoende onderbouwd contact is geweest tussen eiser en referent. Tijdens de zitting op 10 april 2019 is de moeder van eiser als getuige gehoord, maar haar verklaringen werden niet als voldoende betrouwbaar beschouwd. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor een gezinsband tussen eiser en referent, waardoor de aanvraag voor de mvv terecht is afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/9741

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiser
v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.F.M. van den Ekart),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om aan hem een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en tweemaal aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2019 te Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 2] , referent. Op verzoek van eiser is [getuige] onder ede als getuige gehoord. Als tolk is verschenen M. Jalloh. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Guinese nationaliteit te bezitten.
2. Referent stelt de vader van eiser te zijn en pas in 2011 op de hoogte te zijn geraakt van zijn vaderschap. Hij zou lang geleden vanuit Guinee naar Nederland zijn gevlucht en er toen niet van op de hoogte zijn geweest dat eisers moeder van hem in verwachting was. Pas in 2011 zou referent via een vriend weer in contact zijn gekomen met eiser en diens moeder. Referent stelt dat hij sindsdien een gezinsband onderhoudt met eiser. Hij heeft ten behoeve van hem een aanvraag ingediend om verlening van een mvv in het kader van nareis.
3. Bij besluit van 14 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder acht het niet aannemelijk dat tussen eiser en referent een gezinsband bestaat zoals bedoeld in artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarnaast heeft verweerder tegengeworpen dat eisers moeder geen toestemming heeft gegeven voor zijn vertrek naar Nederland en dat niet is aangetoond dat referent het ouderlijk gezag en voldoende middelen van bestaan heeft.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder houdt vast aan het primaire besluit en voegt daar aan toe dat twijfel bestaat over de afstammingsrelatie van eiser en over de aard van de relatie tussen referent en eisers moeder.
5. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
6. Volgens B7/3.8 Vreemdelingencirculaire 2000 neemt verweerder in ieder geval aan dat sprake is van gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun minderjarige kinderen.
7. Niet in geschil is dat het gezinsleven in algemene zin als verbroken kan worden beschouwd als de vader nimmer feitelijk voor het kind heeft gezorgd of zeer langdurig niet met het kind heeft samengeleefd en in die periode geen contact heeft gezocht met het kind, terwijl geen sprake was van omstandigheden die daaraan in de weg stonden. Evenmin is in geschil dat alsnog sprake kan zijn van gezinsleven als de vader een potentiële relatie wil ontwikkelen met het kind en dat daarvoor aannemelijk moet worden gemaakt dat de vader altijd belangstelling heeft getoond voor het kind.
Zorgvuldigheid
8. Eiser voert aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door ondanks zijn verzoek daartoe geen uitstel te verlenen voor het aanvullen van zijn bezwaargronden.
9. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Eiser heeft om uitstel van drie weken gevraagd. Verweerder heeft die termijn stilzwijgend afgewacht. Vervolgens is door eiser geen enkele indicatie gegeven dat nog meer tijd nodig was. Het is niet onzorgvuldig geweest van verweerder om in die omstandigheden, na afloop van de aanvullende termijn, een beslissing te nemen op het bezwaar.
Gezinsband
10. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende is gebleken van een gezinsband tussen hem en referent. Daarbij wijst hij erop dat er regelmatig contact is en dat referent een substantiële bijdrage levert aan zijn levensonderhoud.
11. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser onder meer, zowel in bezwaar als in beroep, gewezen op diverse foto’s. Verweerder heeft echter terecht overwogen dat op geen van deze foto’s eiser en referent samen te zien zijn. Hiermee kan om die reden niet worden onderbouwd dat er sprake was van intensief contact.
12. Verder heeft eiser gewezen op het door hem in bezwaar overgelegde afschrift van registraties van belverzoeken en oproepen via Facebook Messenger. Ten aanzien daarvan heeft verweerder terecht overwogen dat daaruit blijkt dat er sinds oktober 2017 met enige regelmaat contact is geweest tussen referent en de moeder van eiser, maar dat daaruit niet blijkt dat er regelmatig contact was tussen referent en eiser.
13. Ook heeft eiser erop gewezen dat referent hem in 2013 en 2016 is komen bezoeken in Guinee. Ten aanzien daarvan heeft verweerder terecht overwogen dat weliswaar kan worden aangenomen dat referent in 2013 en 2016 naar Guinee is gereisd, maar dat niet is onderbouwd dat hij toen daadwerkelijk bij eiser is geweest.
14. Ter onderbouwing van de stelling dat referent een substantiële bijdrage levert in zijn onderhoud, heeft eiser diverse betalingsbewijzen overgelegd. Verweerder heeft daaruit terecht opgemaakt dat met name in 2013 en 2014, en daarna enkele keren in 2015 en 2017, door referent diverse bedragen naar eisers moeder zijn overgemaakt. De rechtbank volgt ook het standpunt van verweerder dat het opmerkelijk is dat referent in dezelfde periode tevens geld heeft overgemaakt aan diverse kennissen, waarbij eiser stelt dat dit geld ook voor hem bestemd was. De rechtbank merkt in aanvulling daarop nog op dat het gaat om in hoogte zeer wisselende bedragen. Eisers stelling dat referent bij zijn bezoek aan Guinee in 2013 en 2016 ten behoeve van zijn opvoeding substantiële bedragen aan contant geld heeft overhandigd aan zijn moeder is terecht niet gevolgd, nu deze stelling met een enkele verklaring van eisers moeder onvoldoende is onderbouwd. Al met al kan uit het bovenstaande dan ook niet worden afgeleid dat referent sinds 2011 een substantiële bijdrage levert aan het levensonderhoud van eiser.
15. Op verzoek van eiser is ter zitting mevrouw [getuige] onder ede als getuige gehoord. Mevrouw [getuige] is eisers moeder. Zij is hangende deze procedure zelfstandig Nederland ingereisd en zij heeft hier te lande asiel aangevraagd. Zoals ter zitting is gebleken, verblijft eiser in de tussentijd in Guinee bij de buren. Mevrouw [getuige] heeft verklaard dat er sinds 2011 bijna elke dag contact is geweest tussen eiser en referent via de telefoon. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om deze verklaring, in weerwil van wat hiervoor is overwogen, te volgen, nu in het dossier van eiser voor deze verklaring geen enkele steun te vinden is. Verder heeft mevrouw [getuige] verklaard dat zij vanwege haar analfabetisme niet in staat was om eigenhandig de door referent overgemaakte bedragen in ontvangst te nemen, zodat referent bedragen bestemd voor de opvoeding van eiser aan zijn kennissen heeft overgemaakt met de opdracht deze bedragen weer aan haar te geven. Ook deze verklaring wordt door de rechtbank niet gevolgd, omdat deze niet overeenstemt met de in het dossier aanwezige betalingsbewijzen. Daaruit blijkt namelijk dat in dezelfde periode diverse malen door referent niet alleen geldbedragen naar kennissen, maar ook rechtstreeks naar mevrouw [getuige] zijn overgemaakt.
Conclusie
16. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder terecht heeft overwogen dat onvoldoende is gebleken van een gezinsband tussen eiser en referent. Eiser voldoet daarmee niet aan de voorwaarden voor verlening van een mvv in het kader van nareis. De aanvraag is terecht afgewezen. Aan bespreking van de overige beroepsgronden wordt niet toegekomen.
17. Gelet op het voorgaande kon verweerder uit het bezwaarschrift, gelezen in samenhang met het primaire besluit, tot het oordeel komen dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het bezwaarschrift niet tot een andersluidend besluit kon leiden. Verweerder heeft dan ook mogen afzien van horen in bezwaar op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
18. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.