ECLI:NL:RBDHA:2019:5236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
AWB 18/8415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van middelenvereiste en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn echtgenote, die zowel de Nederlandse als Turkse nationaliteit heeft, te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat niet voldaan zou zijn aan het middelenvereiste. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris nader onderzoek had moeten verrichten naar de specifieke omstandigheden van de referente, die een Wajong-uitkering ontvangt. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont, omdat de Staatssecretaris in het bestreden besluit een ander standpunt heeft ingenomen dan in het verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan de Staatssecretaris om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/8415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Köse,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. F. Coenen.

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 15 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Kaya, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen. Tevens zijn verschenen, [naam echtgenote eiser] , echtgenote van eiser (referente) en haar ouders.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en beoogt verblijf bij referente die de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft. Referente ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
- Bestreden besluit
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit waarin de aanvraag is afgewezen gehandhaafd. Verweerder heeft aan zijn afwijzing ten grondslag gelegd dat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste van artikel 3.22, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Referente beschikt niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan. Referente kan ook niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt worden aangemerkt omdat zij arbeidsvermogen heeft, dan wel arbeidsvermogen kan ontwikkelen en zij daardoor nu of in de toekomst mogelijkheden heeft om te werken. Eiser voldoet daarom ook niet aan de voorwaarde van artikel 3.22, tweede lid, van het Vb. Verweerder ziet geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels en de aanvraag in te willigen.
- Beoordeling
3. Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. De hoofdregel bij een aanvraag als in deze zaak is dat een aanvraag kan worden afgewezen als een referent niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken als de referent blijvend en volledig arbeidsongeschikt is of als de referent blijvend niet in staat is om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid wordt door verweerder aangenomen als de referent een uitkering op grond van de Wajong ontvangt en als blijkt dat de referent volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Daarnaast moet uit de toekenningsbeschikking en/of de meest recente herbeoordeling blijken dat er geen of slechts een geringe kans is op herstel.
5. Eiser voert aan dat verweerder hem het middelenvereiste ten onrechte heeft tegengeworpen en verwijst daarbij naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010, Chakroun (ECLI:EU:C:2010:117) en artikel 7 van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (Gezinsherenigingsrichtlijn). Uit het arrest Chakroun en uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:839) blijkt volgens eiser dat verweerder in gevallen als de zijne rekening moet houden met individuele en concrete omstandigheden. Eiser stelt dat verweerder de individuele en concrete omstandigheden in dit geval niet, althans onvoldoende heeft beoordeeld. Eiser betoogt dat referente heeft aangetoond dat zij beschikt over voldoende middelen van bestaan waarmee ze zichzelf en eiser kan onderhouden.
5.1.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Uit het arrest Chakroun volgt dat individuele omstandigheden aanleiding kunnen vormen om aan te nemen dat middelen dusdanig stabiel en regelmatig zijn dat geen beroep op de bijstand dreigt. In dat geval bestaat geen aanleiding om de aanvraag af te wijzen omdat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste. De Gezinsherenigingsrichtlijn verzet zich in dat geval tegen afwijzing. De individuele omstandigheden dienen in zo’n geval wel genoemd en onderbouwd te worden. Referente heeft echter niet met stukken aangetoond dat zij beschikt over voldoende middelen van bestaan waarmee zij zichzelf en eiser kan onderhouden.
6. Nu referente niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, is de vraag of verweerder aanleiding had moeten zien referente van dit middelenvereiste vrij te stellen omdat zij volledig en blijvend arbeidsongeschikt is. Eiser voert aan dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) sinds 2014 heeft vastgesteld dat niet te verwachten is dat referente zal herstellen. Uit de brief van 2 januari 2018 blijkt dat het UWV heeft vastgesteld dat referente geen theoretische verdiencapaciteit heeft en dat zij daardoor niet in staat is om 70% van het minimumloon te verdienen. Eiser betoogt dat referente gelet daarop als duurzaam en volledig arbeidsongeschikt dient te worden aangemerkt. Eiser verwijst ter ondersteuning van dit standpunt naar rechtsoverweging 6.2 van de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1164).
6.1.
De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond van eiser zo dat hij vindt dat verweerder van zijn beleid op dit punt had moeten afwijken. Daarmee doet eiser een beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Uit dat artikel volgt dat een bestuursorgaan van zijn beleid afwijkt als de toepassing in een concreet geval onevenredig is. Uit de stukken die in het dossier zitten (bijvoorbeeld de brief van het UWV van 2 januari 2018) blijkt dat het UWV heeft vastgesteld dat referente geen theoretische verdiencapaciteit heeft. In het arbeidsdeskundig rapport van 8 januari 2014 staat dat er onvoldoende functies te duiden zijn. Referente is volledig arbeidsongeschikt. In de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 6 januari 2014 staat daarnaast dat de medische situatie en de functionele mogelijkheden niet wezenlijk zullen veranderen. Door het UWV is echter niet vastgesteld dat referente ook duurzaam arbeidsongeschikt is. Vaststaat dat referente al sinds 2014 een Wajong-uitkering ontvangt.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de systematiek van de Wajong en de specifieke omstandigheden van referente nader onderzoek had moeten verrichten naar de vraag of referente, hoewel dit nog niet door UWV is vastgesteld in een besluit, toch moet worden geacht blijvend en volledig arbeidsongeschikt te zijn.
De rechtbank verwijst ter onderbouwing van dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3407), met name de rechtsoverwegingen 7, tweede alinea en volgende en rechtsoverweging 7.1. Daaruit volgt dat de Wet Wajong een andere systematiek kent dan de Wet WIA en dat ook jonggehandicapten die volledig arbeidsongeschikt zijn en een duurzame medische beperking hebben, (nog) niet duurzaam en volledige arbeidsongeschikt worden verklaard maar de werkregeling instromen als UWV (nog) perspectief op ontwikkeling van (enig) arbeidsvermogen ziet. Dat sluit echter niet uit dat de jonggehandicapte redelijkerwijs geen loonvormende arbeid zal kunnen gaan verrichten. De werkregeling heeft voor de jonggehandicapte als voordeel dat deze inkomens- en arbeidsondersteuning ontvangt. Referente zou rechtsmiddelen kunnen aanwenden om door het UWV alsnog als duurzaam en volledig arbeidsongeschikt te worden aangemerkt en zo gezinshereniging mogelijk te maken maar de Afdeling is van oordeel dat verweerder dit niet van een referente kan verlangen omdat zij daardoor haar recht op arbeidsondersteuning zou verliezen.
6.3.
Verweerder had dus nader onderzoek moeten verrichten naar de specifieke omstandigheden van referente, waaronder de reële kans op arbeidsparticipatie binnen een redelijke termijn. Het lag daarbij in de rede daarover bij het UWV informatie in te winnen.
Vervolgens had verweerder een zorgvuldig en voldoende gemotiveerd besluit over toepassing van artikel 4:84 van de Awb kunnen nemen.
7. Over het beroep van eiser op Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie (Besluit 1/80) oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat referente kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van Besluit 1/80 maar dat eiser geen beroep kan doen op de daarin opgenomen standstill-bepaling omdat referente niet blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. Anders dan in het bestreden besluit heeft verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat referente niet als werknemer in de zin van Besluit 1/80 is aan te merken, omdat niet is gebleken dat zij ooit arbeid heeft verricht. Het bestreden besluit bevat derhalve een motiveringsgebrek. Het standpunt dat referente niet blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, is gelet op de overwegingen 7 tot en met 7.4 van deze uitspraak onvoldoende zorgvuldig onderzocht en gemotiveerd. Daarom bevat het bestreden besluit ook op dit punt een motiveringsgebrek.
- Conclusie
8. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder op onvoldoende deugdelijke wijze heeft gemotiveerd waarom hij de aanvraag van eiser heeft afgewezen. Verweerder had het bezwaar dan ook niet kennelijk ongegrond mogen verklaren. Het bestreden besluit is strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 eerste lid, van de Awb. Het beroep is dus gegrond. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd. De rechtbank draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen waarbij hij deze uitspraak in acht dient te nemen.
- Griffierecht en proceskosten
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 170,- te vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.024,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.A. Linthout, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 mei 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage – Juridisch kader

Artikel 4:84 van de Awb
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 3.22 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
1. De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de verblijfsvergunning eveneens verleend, indien de hoofdpersoon de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt of naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.
Artikel 3.73 van het Vb
1. De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn in ieder geval zelfstandig, indien verworven uit:
(…)
c. inkomensvervangende uitkeringen krachtens een sociale verzekeringswet waarvoor premies zijn afgedragen;
(…)
Paragraaf B1/4.3.3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
De IND merkt de middelen van bestaan van de vreemdeling uit overige bronnen als zelfstandig aan in de zin van artikel 3.73, eerste lid, Vb als de vereiste wettelijke premies en belastingen zijn afgedragen.
De IND merkt uitkeringen, toeslagen, bijdragen, giften en vergoedingen waarover niet de vereiste premies en belastingen worden afgedragen in ieder geval niet aan als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van artikel 3.73 Vb.
Paragraaf B7/2.1.1. van de Vc
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als de referent voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
(…)
- de referent is naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt;
(…)
Uitkering Wet Wajong(wet geldig vanaf 1 januari 2010)
De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, Vb aan als de referent:
- een uitkering op grond van de Wet Wajong ontvangt of arbeid verricht in het kader van de Wsw; en
- aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Wet Wajong; en
voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
- de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of
- de referent is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.
(…)
Paragraaf B7/5 van de Vc
Middelen
Blijvend en volledig arbeidsongeschikt
De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WAO, WAZ of Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:
- een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt;
- de meest recente herbeoordeling; en
- de meest recente uitkeringsspecificatie.
De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WIA of Wet Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:
- een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt; en
- de meest recente herbeoordeling.
(…).