ECLI:NL:RBDHA:2019:5231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
19.5672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van interstatelijk vertrouwensbeginsel en omstandigheden in Griekenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, met V-nummer [V-nummer], heeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 11 maart 2019 niet-ontvankelijk is verklaard. De staatssecretaris baseerde deze beslissing op artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Griekenland aan eiser internationale bescherming heeft verleend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.5672

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer [V-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL 19.5673, plaatsgevonden op 4 april 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Makaddam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 4 december 2018 zijn asielaanvraag ingediend. De aanvraag is
niet-ontvankelijk verklaard omdat uit het Europese registratiesysteem Eurodac is gebleken dat Griekenland aan eiser internationale bescherming heeft verleend. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in de bezwaren van eiser geen aanleiding wordt gezien om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Griekenland. Verweerder ontkent niet dat sprake is van moeilijke omstandigheden in Griekenland, maar uit de verklaringen van eiser volgt niet dat de situatie zodanig slecht is dat kan worden gesproken van een schending van artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij neemt het standpunt in dat de bestreden beslissing is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat de correcties en aanvullingen op het gehoor niet in de besluitvorming zijn betrokken. Eiser neemt voorts het standpunt in dat hij in Griekenland een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, 3 AFV en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest), en dat hij zijn rechten voortvloeiend uit de Definitierichtlijn en de Gezinsherenigingsrichtlijn niet kan effectueren in Griekenland. Uit zijn verklaringen en de overgelegde landeninformatie blijkt dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing verwijst eiser naar diverse rapporten.
3. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de omstandigheden voor hem in Griekenland dusdanig zijn dat hij daar een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1795) als uitgangspunt wordt genomen.
4. In deze uitspraak heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:

8.1 De situatie in Griekenland voor statushouders is, zoals de staatssecretaris terecht betoogt, echter niet zo slecht dat sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Griekse autoriteiten onverschillig zouden staan. Zoals de staatssecretaris in zijn brief van 6 november 2017 heeft uiteengezet, hebben de Griekse autoriteiten bijvoorbeeld maatregelen wat betreft de huisvesting voor statushouders aangekondigd. Daarnaast blijkt uit de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken van Griekenland van 20 december 2017 dat op lokaal niveau tien Migrant Integration Centres zijn geopend om onder meer de integratie van statushouders te faciliteren. (…)”.
5. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser aangehaalde rapporten niet kunnen leiden tot een ander oordeel dan de Afdeling in de hiervoor aangehaalde uitspraak heeft gegeven. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de geactualiseerde rapporten van Asylum Information Database (AIDA) van 2018 en 2019, waar eiser naar heeft verwezen, geen wezenlijk ander beeld naar voren komt. De Afdeling heeft zich in voornoemde uitspraak onder meer gebaseerd op het AIDA rapport uit 2017. De in de rapporten van 2018 en 2019 genoemde omstandigheden die door eiser zijn aangehaald, zijn ook te lezen in het rapport van 2017. Voorts merkt de rechtbank op dat in het rapport van AIDA uit 2019 tevens is te lezen dat de United Nations High Commissioner for Refugees actief is in Griekenland om de situatie van kwetsbare statushouders op het gebied van huisvesting te verbeteren en dat de in 2017 aangekondigde maatregelen ook daadwerkelijk zijn genomen. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet dat de situatie waar de Afdeling van uit is gegaan, is verslechterd.
6.1.
Eiser heeft een beroep gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van
19 maart 2019, C-163/17 van Jawo tegen Duitsland (ECLI:EU:C:2019:218). Indien een statushouder individuele omstandigheden aanvoert op basis waarvan hij vindt dat van hem niet verlangd kan worden om terug te keren naar Griekenland, is het aan verweerder om deze omstandigheden kenbaar bij de beoordeling te betrekken en te motiveren waarom deze omstandigheden volgens hem niet maken dat van de statushouder niet verlangd kan worden om terug te keren naar Griekenland. Volgens eiser heeft verweerder dit ten onrechte nagelaten.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aangetoond dat sprake is van buitengewone omstandigheden die specifiek hemzelf betreffen en die, indien hij wordt overgedragen aan Griekenland, ertoe kunnen leiden dat hij wegens zijn bijzondere kwetsbaarheid, buiten zijn wil en persoonlijke keuzes om, in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terechtkomt.
6.3.
Van eiser mag worden verwacht dat hij in Griekenland zelf de rechten die voortvloeien uit zijn status effectueert. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij geen werk heeft kunnen vinden, moeite had huisvesting te vinden en dat hij geen toegang had tot adequate medische voorzieningen, maar niet is gesteld en gebleken dat eiser zich heeft gewend tot de (hogere) autoriteiten of andere geëigende instanties in Griekenland om hierover te klagen. Hierdoor kan niet worden geconcludeerd dat de (hogere) Griekse autoriteiten eiser niet willen of kunnen helpen.
7. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Griekenland in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest terecht zal komen. Anders dan eiser meent is, naar het oordeel van de rechtbank, niet voldaan aan de vereisten die het Hof van Justitie onder meer in het arrest Jawo tegen Duitsland heeft geformuleerd.
8. De stelling dat eiser in Griekenland geen recht heeft op gezinshereniging wordt niet gevolgd. Eiser heeft in het gehoor verklaard hulp gezocht te hebben bij onder andere de Griekse immigratiedienst en een advocaat. Eiser zou telkens zijn verteld dat gezinshereniging in zijn geval niet mogelijk is, maar heeft deze verklaringen niet met stukken onderbouwd. Uit de stukken blijkt voorts dat vluchtelingen om gezinshereniging kunnen verzoeken. Dat eiser hier desondanks in de praktijk geen beroep op kan doen is onvoldoende onderbouwd.
9. Eiser heeft gesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat de correcties en aanvullingen op het gehoor bescherming EU niet reeds bij het voornemen zijn betrokken. De rechtbank overweegt dat de correcties en aanvullingen weliswaar niet in het voornemen, maar bij het bestreden besluit zijn meegenomen. Van een onzorgvuldige besluitvorming is dan ook niet gebleken.
10. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij in Griekenland internationale bescherming geniet.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.