ECLI:NL:RBDHA:2019:5229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
19.5493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse Berber wegens kennelijk ongegrond verklaard door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Marokkaanse asielzoeker, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser, die tot de Berber bevolkingsgroep behoort, stelde dat hij in Marokko als oneigenlijk kind wordt gezien en daardoor wordt gediscrimineerd en vernederd. Hij vreesde ook voor conflicten tussen de Berbers en Arabieren bij terugkeer naar Marokko. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij persoonlijke problemen ondervond als gevolg van zijn etnische achtergrond en dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Vreemdelingenwet 2000 en recente jurisprudentie van de Raad van State, die bevestigt dat de aanwijzing van Marokko als veilig land ook geldt voor het Rif-gebied waar eiser vandaan komt. Eiser had de bewijslast om aan te tonen dat Marokko in zijn specifieke geval niet veilig was, maar slaagde daar niet in. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.5492

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL 19.5493, plaatsgevonden op 4 april 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Lakjaa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 31 januari 2019 zijn asielaanvraag ingediend. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij behoort tot de bevolkingsgroep van de Berbers. Aan zijn asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij in Marokko als oneigenlijk kind wordt gezien en daarom wordt vernederd en gediscrimineerd. Ook vreest eiser bij terugkeer naar Marokko voor conflicten tussen de Berbers en Arabieren. Eiser stelt voorts dat personen uit het Rif-gebied niet of nauwelijks bescherming van de overheid kunnen krijgen.
2. De aanvraag is door verweerder afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, d en h, van de Vw 2000. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat uit de verklaringen van eiser niet naar voren komt dat hij persoonlijke problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn etnische achtergrond als Berber. Verweerder heeft voorts overwogen dat Marokko een veilig land van herkomst is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Marokko, er aanleiding is om aan te nemen dat Marokko ten aanzien van eiser de verdragsverplichtingen niet nakomt en daarom in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat, indien zich problemen voordoen in Marokko, het voor hem niet mogelijk is om tegen deze problemen de bescherming van de autoriteiten van Marokko in te roepen.
3. De rechtbank stelt voorop dat eiser de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst als zodanig niet bestrijdt. Wel bestrijdt hij dat Marokko voor hem, omdat hij uit het Rif-gebied komt, niet als veilig land van herkomst kan gelden.
4. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie de uitspraak van 19 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:902, volgt dat de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst ook geldt voor het Rif-gebied. De aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst heeft tot gevolg dat een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit dat land geen bescherming nodig hebben. Het is vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dat land in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. Wegens het rechtsvermoeden dat de vreemdeling uit een veilig land van herkomst afkomstig is, zal daarbij een hoge drempel gelden. Dit laat echter onverlet dat verweerder, ook gelet op de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, wat de vreemdeling aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat het betreffende land voor die vreemdeling niet veilig is.
5. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat Marokko voor hem vanwege zijn specifieke individuele omstandigheden toch niet veilig is. Van discriminatie als daad van vervolging is slechts sprake indien de discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Een asielzoeker wordt als verdragsvluchteling aangemerkt, indien hij aannemelijk maakt dat discriminatie voor hem persoonlijk heeft geleid tot ernstige beperkingen in zijn bestaan én aannemelijk is dat de autoriteiten hem niet hebben kunnen of willen beschermen. Eiser heeft niet uitdrukkelijk feiten en omstandigheden gesteld waaruit valt af te leiden dat sprake is geweest van een dergelijke discriminatie omdat hij in Marokko wordt gezien als oneigenlijk kind of omdat hij Berber is. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hem een dergelijke discriminatie bij terugkeer te wachten zal staan nu hij deze stelling niet heeft onderbouwd.
6. Eiser heeft voorts gronden gericht tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod en verzoekt tevens om hem bij overdracht niet aan Marokko, maar aan België over te dragen omdat hij daar op korte termijn waarschijnlijk wel rechtmatig verblijf heeft bij zijn zus die daar verblijft. De rechtbank stelt vast dat verweerder het terugkeerbesluit en inreisverbod heeft opgelegd bij beschikking van 28 januari 2019, zodat de gronden hiertegen in deze procedure niet aan de orde komen. Overigens heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, het beroep van eiser hiertegen ongegrond verklaard bij uitspraak van
12 februari 2019.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.