ECLI:NL:RBDHA:2019:5227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
19.8026
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van het bekeringsproces tot het christendom

Op 22 mei 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiseres, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de verklaringen van eiseres over haar bekeringsproces tot het christendom ongeloofwaardig werden geacht. Eiseres had op 9 maart 2019 haar asielaanvraag ingediend, waarbij zij stelde dat zij zich in een bekeringsproces tot het christendom bevond. Ze had een huiskerk in Iran bezocht en berichten over het christendom op Facebook geplaatst. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat eiseres niet kon worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag, en dat er geen reëel risico op ernstige schade bestond bij uitzetting.

Tijdens de zitting op 9 mei 2019 werd eiseres bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering een vaste gedragslijn hanteert, waarbij motieven, kennis van het geloof en activiteiten zoals kerkgang worden meegewogen. Eiseres had inconsistenties in haar verklaringen over haar bekering, wat de geloofwaardigheid van haar relaas ondermijnde. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat eiseres zich niet in een oprecht bekeringsproces bevond.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.8026

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer [v-nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. H.C. van Asperen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

ProcesverloopBij besluit van 1 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook is een tolk Farsi verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 9 maart 2019 haar asielaanvraag ingediend.
2. Aan haar asielaanvraag heeft eiseres ten grondslag gelegd dat zij zich in het bekeringsproces tot het christendom bevindt. In dit kader heeft zij in Iran een huiskerk bezocht. Eiseres heeft op haar Facebook-pagina twee berichten over het christendom geplaatst. Later bleek dat de huiskerk onder toezicht stond en is in de huiskerk een inval gedaan, waarbij ook arrestaties zijn verricht. Direct na het horen hiervan heeft eiseres haar oom gebeld en hij heeft haar geholpen uit Iran te vluchten.
3. De aanvraag is door verweerder afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De verklaringen van eiseres omtrent het bekeringsproces en de gestelde de problemen naar aanleiding van het bezoek aan de huiskerk heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft verder overwogen dat eiseres niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (het Vluchtelingenverdrag) en ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert hiertoe aan dat verweerder haar ten onrechte tegenwerpt dat zij heeft getracht met een vals paspoort Nederland binnen te komen. Uit het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee blijkt namelijk dat eiseres direct na de landing is staande gehouden, het paspoort waarop zij had gereisd is ingenomen en eiseres meteen haar echte personalia heeft opgegeven. Eiseres stelt in het bekeringsproces te zitten en niet al te zijn bekeerd tot het christendom. Verweerder heeft ten onrechte haar relaas over haar bekeringsproces en de dreigende problemen ten gevolge van het bezoek aan de huiskerk niet geloofwaardig geacht.
5. De rechtbank overweegt dat uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat verweerder bij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van een gestelde bekering een vaste gedragslijn hanteert en mag hanteren. Deze gedragslijn houdt in dat verweerder vragen stelt over de motieven voor en het proces van bekering, de kennis over de inhoud van het geloof en, indien van toepassing, de kerkgang. Verweerder moet de verklaringen van een vreemdeling over de gestelde bekering in onderlinge samenhang bezien. Daarnaast is het vaste rechtspraak van de Afdeling dat verweerder er bij beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde bekering van mag uitgaan dat aan een bekering steeds een welbewuste en weloverwogen keuze van een vreemdeling voorafgaat.
6. Verweerder heeft bij de beoordeling of er sprake is van een geloofwaardig, oprecht bekeringsproces een aantal elementen van belang geacht. Deze elementen zijn grofweg te onderscheiden in:
- de motieven voor en het proces van bekering;
- de kennis over de inhoud van het nieuwe geloof; en
- activiteiten, zoals de kerkgang en het effect van verandering.
Verweerder heeft vooral gekeken naar de motieven voor het proces van de bekering, omdat eiseres heeft gesteld nog niet bekeerd te zijn.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiseres zich bevindt in het bekeringsproces tot het christendom. Ten aanzien van de motieven voor en het proces van bekering heeft verweerder niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat dit niet geloofwaardig wordt geacht. Verweerder heeft eiseres kunnen tegenwerpen dat zij in het eerste gehoor heeft verklaard dat zij sinds zes of zeven maanden christen is en daarbij zelfs nadrukkelijk heeft benoemd tot de protestante stroming te behoren. In het nader gehoor heeft eiseres echter verklaard dat het moment dat zij voor het eerst met het christendom in aanraking kwam, was toen ze zes á zeven maanden geleden met [A] sprak. Later heeft eiseres verklaard dat deze gesprekken haar hielpen richting het christendom te bewegen. Verweerder heeft deze inconsistentie aan eiseres kunnen tegenwerpen. Ook is eiseres er niet in geslaagd goed uit te leggen waarom het christendom haar zo aanspreekt. Op de vraag waarom eiseres specifiek voor het christendom heeft gekozen, heeft eiseres geantwoord dat dit kwam omdat zij zag hoe het uitwerking had op [A] en dat zij onder de indruk was van de onbevlekte ontvangenis van [B], het grote wonder. Het bekijken van een video op YouTube in een voor haar niet begrijpelijke taal, gaf haar een gevoel van rust tot in het diepste van haar hart. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat deze verklaringen vaag blijven. Verweerder heeft voorts bevreemdend kunnen achten dat eiseres op basis van zeer beperkte informatie de beslissing heeft gemaakt om zich te bekeren. Daarbij is betrokken dat het in Iran bijzonder gevaarlijk is om je te bekeren tot het christendom en eiseres hiervan op de hoogte was. De initiële terughoudendheid en angst van eiseres laat zich niet rijmen met een bekeringsproces waaraan slechts summiere voorbereiding vooraf is gegaan. Voorts heeft verweerder eiseres kunnen tegenwerpen dat zij weinig kennis heeft van het christendom en dat haar inspanningen om meer kennis te vergaren summier zijn te noemen.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de door eiseres gestelde problemen in Iran als gevolg van haar bezoek aan de huiskerk niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. In dit kader is van belang dat hiervoor is geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte de verklaringen van eiseres over het bekeringsproces ongeloofwaardig heeft bevonden. Voorts is van belang dat het niet aannemelijk is dat eiseres door haar bezoek aan de huiskerk in de negatieve belangstelling staat van de Iraanse autoriteiten, nu eiseres op haar eigen paspoort, legaal, naar Istanbul is gevlogen. Onduidelijk is hoe dit mogelijk zou zijn als de huiskerk al langere tijd onder toezicht van de autoriteiten zou hebben gestaan voordat ze daar zijn binnengevallen. Verweerder heeft voorts ten aanzien van de Facebookposts niet ten onrechte overwogen dat niet gevolgd kan worden dat deze naar eiseres te herleiden zijn, nu Facebook in Iran al sinds 2009 is geblokkeerd en alleen via omwegen als VPN-verbindingen hiervan toch gebruikt kan worden gemaakt. Door deze verbindingen is niet aannemelijk dat het IP-adres van eiseres getrackt kon worden toen zij de afbeeldingen op Facebook postte. Daarnaast staat het account niet op haar naam, maar onder een pseudoniem, zo stelt eiseres zelf.
9. Nu verweerder reeds gelet op wat hiervoor is overwogen het asielrelaas van eiseres niet ten onrechte niet geloofwaardig heeft kunnen achten, behoeven de overige beroepsgronden met betrekking tot het aanbieden van een vals paspoort en het tijdstip waarop eiseres asiel zou hebben aangevraagd, geen bespreking.
10. De rechtbank overweegt tot slot dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres niet in haar belangen is geschaad door het niet eerder beschikken over haar telefoon. Voor een overweging ten overvloede, zoals door gemachtigde van eiseres is verzocht, over de vraag of verweerder hierin een actievere rol had moeten hebben, ziet de rechtbank, gelet op de omstandigheid dat eiseres niet in haar belangen is geschaad, geen aanleiding.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.