ECLI:NL:RBDHA:2019:5226
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en terugkeerbesluit met proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die op 1 maart 2019 zijn asielaanvraag indiende, kreeg op 2 april 2019 te horen dat zijn aanvraag als kennelijk ongegrond was afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 9 mei 2019, terwijl de staatssecretaris zich wel liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat de afwijzing van de asielaanvraag ook een terugkeerbesluit inhoudt, maar dat aan dit besluit geen schorsende werking is verleend. Eiser heeft aangevoerd dat dit in strijd is met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak C‑181/16, waarin werd geoordeeld dat de Terugkeerrichtlijn niet in de weg staat aan het gelijktijdig afwijzen van een asielaanvraag en het vaststellen van een terugkeerbesluit, mits de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit worden geschorst in afwachting van de uitkomst van het beroep.
De rechtbank concludeert dat, hoewel er een gebrek is in de procedure, eiser niet benadeeld is door dit gebrek, omdat hij de behandeling van een verzoek om voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 512,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.