Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eisers 1], v-nummer [v-nummer] en [eisers 2], v-nummer [v-nummer], eisers
[kind]v-nummer [v-nummer]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak hebben eisers, een gezin met een minderjarig kind, beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen. De reden hiervoor was dat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van hun aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft op 21 maart 2019 de zitting gehouden, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eisers op 25 oktober 2018 is ingediend en dat zij eerder door Frankrijk een Schengenvisum hebben ontvangen. De Franse autoriteiten hebben op 15 januari 2019 ingestemd met een verzoek om overname van de asielaanvragen.
Eisers hebben aangevoerd dat de Staatssecretaris ten onrechte geen nader onderzoek heeft laten doen naar hun medische situatie, en dat zij vrezen voor vervolging in Frankrijk vanwege hun bekering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen medische stukken zijn overgelegd die aantonen dat overdracht aan Frankrijk zou leiden tot een aanzienlijke verslechtering van hun gezondheid. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielverzoeken niet aan zich te trekken op basis van bijzondere individuele omstandigheden.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en benadrukt dat de medische voorzieningen in Frankrijk in het algemeen vergelijkbaar zijn met die in Nederland. De uitspraak is gedaan door rechter M.M. Meijers en is openbaar uitgesproken op 26 maart 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.