ECLI:NL:RBDHA:2019:5216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
19.1617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van echtgenoten in het kader van Dublin-regeling en medische omstandigheden

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublin-regeling, waarbij Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen, omdat eisers eerder in Duitsland om internationale bescherming hebben verzocht. Tijdens de zitting op 14 februari 2019 hebben eisers hun standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukten dat hun huwelijk in Duitsland niet wordt erkend en dat zij in aparte asielzoekerscentra zijn geplaatst, wat problematisch is gezien de zwangerschap van eiseres.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Duitsland de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM respecteert. Eisers hebben niet voldoende onderbouwd dat zij bij terugkeer naar Duitsland een risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de medische omstandigheden van eiseres, in verband met haar zwangerschap, geen reden vormen om de asielaanvragen in Nederland te behandelen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door rechter J.L.E. Bakels en is openbaar gemaakt op 21 juni 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.1617 en NL.19.1619

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

[eiseres],eiseres, V-nummer [V-nummer]
gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Bicer).

Procesverloop

Bij besluiten van 23 januari 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers van 19 november 2018 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL19.1618 en NL.19.1620, plaatsgevonden op 14 februari 2019. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser op 22 februari 2016 en eiseres op
14 augustus 2018 in Duitsland om internationale bescherming hebben verzocht, heeft verweerder op 10 december 2018 ten aanzien van eisers verzoeken tot terugname ingediend bij de Duitse autoriteiten. Duitsland heeft deze verzoeken aanvaard.
2. Verweerder heeft de aanvragen van eisers op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland voor de behandeling hiervan verantwoordelijk is.
3. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Zij stellen daartoe dat hun traditionele huwelijk in Duitsland niet wordt erkend en zij daar daarom in twee aparte, ver van elkaar gelegen, asielzoekerscentra waren geplaatst. Naast het feit dat eisers een relatie hebben, is bij elkaar plaatsing temeer van belang nu eiseres in verwachting is. Zij is hierdoor nogal ziek en moet door eiser verzorgd worden. Omdat de aanvraag van eiser in Duitsland is afgewezen en eisers in Nederland wel bij elkaar zijn geplaatst in een asielzoekerscentrum in Goes, wensen eisers dat hun asielaanvragen in Nederland worden behandeld.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de autoriteiten van Duitsland de verplichtingen zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM niet zal schenden. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eisers aannemelijk maken dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Duitsland een risico lopen op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5. De rechtbank overweegt dat indien en voor zover eisers na terugkomst in Duitsland wederom in aparte asielzoekerscentra zullen worden geplaatst, zij daarover bij de (hogere) autoriteiten van Duitsland dan wel de daartoe geëigende instanties kunnen klagen (EHRM 2 december 2008 inzake K.R.S. versus het Verenigd Koninkrijk, ECLI:NL:XX:2008:BG9802). Niet is gebleken dat de autoriteiten van Duitsland eisers niet kunnen of willen helpen. De stelling van eisers dat zij in Duitsland over hun behandeling hebben geklaagd, maar dat dit tot niets heeft geleid is niet onderbouwd, en is dus onvoldoende voor het oordeel dat eisers niet bij de autoriteiten terecht kunnen met hun klacht. De rechtbank merkt overigens op dat verweerder er in het claimverzoek aan Duitsland wel melding van heeft gemaakt dat eisers echtgenoten zijn.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eisers aangevoerde medische omstandigheden wegens zwangerschap van eiseres geen reden heeft hoeven zien om de asielaanvragen aan zich te trekken. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de medische voorzieningen in de verantwoordelijke lidstaat vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan zogeheten Dublinclaimanten. Het is aan eisers om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in hun geval niet opgaat. Eisers zijn hierin niet geslaagd, nu zij niet met stukken hebben onderbouwd dat in Duitsland onvoldoende hulp wordt geboden aan (zwangere) Dublinclaimanten.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.