ECLI:NL:RBDHA:2019:5213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
19.1768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige verklaringen en Belgisch leeftijdsonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de aanvraag kennelijk ongegrond werd geacht. De eiser, geboren in 2001 en van Egyptische nationaliteit, had eerder een asielaanvraag ingediend die buiten behandeling was gesteld, met een opgelegd inreisverbod van twee jaar. In zijn nieuwe aanvraag stelde hij dat hij problemen had met de Egyptische autoriteiten vanwege de activiteiten van zijn neef, die lid was van de moslimbroederschap. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over zijn identiteit en de problemen met de autoriteiten ongeloofwaardig waren. De rechtbank baseerde zich op een Belgisch leeftijdsonderzoek dat concludeerde dat de eiser meerderjarig was, en oordeelde dat de door de eiser overgelegde geboorteakte niet voldeed aan de vereisten voor identificerende documenten. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris in redelijkheid de aanvraag als kennelijk ongegrond kon afwijzen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.1768

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Bicer).

ProcesverloopBij besluit van 20 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.1769, plaatsgevonden op 14 februari 2019. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum ] 2001 en de Egyptische nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft eerder, op 28 juni 2018, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 4 oktober 2018 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld, is bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en is een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Op 12 december 2018 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend.
3. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn neef Ahmed lid is van de moslimbroederschap en heeft deelgenomen aan demonstraties in 2014. Als gevolg van de activiteiten van zijn neef is eiser in 2014 drie keer door de politie opgepakt en meegenomen. Tijdens zijn detentie is eiser ondervraagd en gemarteld, waarna hij werd vrijgelaten. Na zijn laatste vrijlating heeft eiser besloten om zijn land van herkomst te verlaten.
4. De verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst heeft verweerder geloofwaardig geacht. Naar de leeftijd van eiser is in België een onderzoek gedaan, waaruit is geconcludeerd dat eiser op dat moment ongeveer 20,3 jaar oud was. Verweerder gaat dan ook uit van [geboortedatum ] 1996 als geboortedatum van eiser. De verklaringen over de problemen met de autoriteiten vanwege verdenking van betrokkenheid (van zijn neef) bij de moslimbroederschap en demonstraties heeft verweerder ongeloofwaardig geacht.
Verweerder heeft verder overwogen dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Verweerder heeft de aanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, e en h, van de Vw 2000.
5. Eiser is het met het bestreden besluit niet eens en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder uitgaat van een onjuiste geboortedatum en ten onrechte de door hem overgelegde geboorteakte niet als identificerend document beschouwt, waarmee de door eiser gestelde leeftijd kan worden vastgesteld en van het Belgisch leeftijdsonderzoek moet worden afgeweken. Eiser moet dus als minderjarige worden aangemerkt. Eiser neemt verder het standpunt in dat hij niet tegenstrijdig, maar complementair heeft verklaard over de redenen waarom hij door de Egyptische autoriteiten was meegenomen. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken dat er indicaties zijn dat de autoriteiten naar eiser op zoek zijn vanwege zijn neef of banden met de moslimbroederschap en dat sprake is van een gerechtvaardigde vrees voor vervolging dat wel ernstige schade. Ook het inreisverbod kan daarom geen stand houden, aldus eiser. Tot slot heeft eiser gesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 59b van de Vw 2000 ten onrechte in het bestreden besluit is verlengd. Aangezien eiser minderjarig is moet de maatregel worden opgeheven.
6. De rechtbank overweegt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 op grond van artikel 31, eerste lid, van die wet, wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
c. de vreemdeling Onze Minister heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden;
e. de vreemdeling kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000;
h. de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen verder onderzoek hoeven doen naar de leeftijd van eiser en heeft verweerder eiser op grond van het Belgisch leeftijdsonderzoek als meerderjarig kunnen aanmerken. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 20 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:780) volgt dat informatie uit één andere lidstaat waaruit blijkt dat de vreemdeling meerderjarig is, volstaat om de vreemdeling ook in Nederland meerderjarig te verklaren mits in Nederland geen authentieke, identificerende documenten zijn overgelegd. Eiser heeft dergelijke documenten niet overgelegd. De door eiser overgelegde geboorteakte waarin als geboortedatum 3 april 2001 staat vermeld, voldoet niet aan de vereisten zoals neergelegd in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 waarin wordt bepaald dat documenten met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling officiële, door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven documenten moeten zijn met daarin tenminste een pasfoto en de geboorteplaats en -datum van de vreemdeling. De rechtbank constateert dat geboorteakte niet is voorzien van een pasfoto en dus niet aan deze vereisten voldoet.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kunnen afwijzen.
8. Verweerder heeft voorts in redelijkheid kunnen overwegen dat eiser ten aanzien van de gestelde arrestatie en detentie geen aannemelijke verklaringen heeft afgelegd en ook tegenstrijdig heeft verklaard. Redengevend daartoe is het volgende. Eiser heeft tijdens het nader gehoor wisselend verklaard over de reden waarom hij is opgepakt door de politie. In het verslag van het nader gehoor op pagina 8 verklaart eiser immers dat hij niet terug kan naar Egypte vanwege de rechtszaak die nog tegen hem loopt vanwege betrokkenheid bij de moslimbroederschap en de opstand, terwijl eiser op pagina 9 verklaart dat hij niet weet waarom juist hij ook werd verdacht van betrokkenheid bij de moslimbroederschap en op pagina 20 heeft eiser verklaard zelf nergens van verdacht of beschuldigd te zijn. Ook heeft eiser nog verklaard dat hij in Egypte niet langer wordt gezocht, anders zou hij hierover door één van zijn ouders wel zijn geïnformeerd. Het ter zitting ingenomen standpunt dat wel aannemelijk is dat eiser wordt gezocht en dat zijn ouders wellicht ter bescherming van eiser hebben gezegd dat dat niet zo is, vindt de rechtbank onvoldoende overtuigend om tot het oordeel te komen dat aannemelijk is gemaakt dat eiser thans nog in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat in zijn land van herkomst. Ook over het aantal dagen waarop hij zou zijn gemarteld en ondervraagd en het aantal dagen dat tussen de detenties zou hebben gezeten heeft eiser wisselend verklaard (zie pagina 5 en 17 van het nader gehoor). De rechtbank is van oordeel dat verweerder reeds op grond van het bovenstaande eisers gestelde problemen met de Egyptische autoriteiten niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Dat openbare bronnen het relaas van eiser op verschillende punten ondersteunen, maakt niet dat verweerder de verklaringen van eiser over de problemen met de autoriteiten in weerwil van het voorgaande toch als geloofwaardig had moeten aanmerken.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 kunnen afwijzen.
Bovendien heeft verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 kunnen afwijzen, omdat eiser op 28 juni 2018 ook een asielverzoek heeft ingediend in Nederland, maar kort daarna met onbekende bestemming is vertrokken en maanden in Nederland en België heeft verbleven. Pas na op 12 december 2018 in bewaring te zijn gesteld, heeft eiser opnieuw kenbaar gemaakt dat hij internationale bescherming wenst.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen. Verweerder heeft verder terecht opgemerkt in het bestreden besluit dat het bij de beschikking van 4 oktober 2018 uitgevaardigde terugkeerbesluit en opgelegde inreisverbod nog steeds van kracht zijn nu niet is gebleken dat eiser aan de terugkeerverplichting heeft voldaan c.q. het Dublingrondgebied sinds zijn asielprocedure in Nederland heeft verlaten. Nu deze beschikking in rechte vast staat, staan het terugkeerbesluit en inreisverbod niet meer ter discussie.
Tot slot overweegt de rechtbank dat gelet op hetgeen onder 7 is overwogen, het betoog van eiser inzake de (verlenging van de) vrijheidsontnemende maatregel – voor zover toetsing daarvan in deze procedure is aangewezen – hoe dan ook niet opgaat.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.