Overwegingen
1. Uit EU-vis is gebleken dat aan eiseres door Frankrijk een Schengenvisum is verleend, geldig van 11 september 2018 tot 11 december 2018. Verweerder heeft daarom een verzoek tot overname op grond van artikel 12, tweede lid, van de Verordening (EU)
Nr. 604/2013 (de Dublinverordening) ingediend bij de Franse autoriteiten. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
2. Verweerder heeft de aanvraag op artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk voor de behandeling van de aanvraag verantwoordelijk is.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres stelt daartoe dat verweerder haar asielaanvraag aan zich moet trekken op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening, omdat de broer van eiseres in Nederland woont, eiseres door haar ziekte (hartpatiënt, hoge bloeddruk en suikerziekte) en psychische problemen in verband met onverwerkte trauma’s van hem afhankelijk is en geen familie heeft in Frankrijk. Eiseres wijst voorts op artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening en stelt dat, mocht het beroep op artikel 16, tweede lid, niet opgaan, verweerder eiseres dient te verenigen met haar broer op humanitaire gronden. Verder stelt eiseres dat verweerder vanwege voornoemde psychische en lichamelijke problemen van eiseres gehouden is om met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening het asielverzoek aan zich te trekken. Verweerder had in dat kader het BMA om advies moeten vragen over de psychische /medische situatie van eiseres om te kunnen beantwoorden of deze situatie de overdracht aan Frankrijk in de weg staat. Verder stelt eiseres dat verweerder Frankrijk bij het overnameverzoek ten onrechte niet op de hoogte heeft gebracht van het feit dat zij ziek is en ten onrechte niet heeft gemeld dat haar broer in Nederland woont, terwijl dit volgens eiseres wel had gemoeten. Hierdoor heeft Frankrijk volgens eiseres ten onrechte en op grond van onjuiste informatie de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres op zich genomen.
4. Artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening bepaalt dat wanneer een verzoeker wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten, of het kind, de broer of zus, of de ouder van de verzoeker dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, de lidstaten er normaliter voor zorgen dat de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, die broer of zus, of die ouder, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, het kind, de broer of zus, of de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is bepaald dat de IND op grond van overgelegde medische stukken, verklaringen van medici en van de vreemdeling vaststelt dat de vreemdeling zorg nodig heeft en daarin afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder die wettig in Nederland verblijft. De IND beoordeelt op grond van de overgelegde informatie of een in Nederland verblijvend kind, broer, zus of ouder voor de in een andere lidstaat verblijvende vreemdeling kan zorgen. Voorwaarde is dat zij schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening bepaalt onder meer dat in afwijking van artikel 3, lid 1, elke lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
Artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening bepaalt onder meer dat de lidstaat waarin een verzoek om internationale bescherming is gedaan en die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is, of de verantwoordelijke lidstaat, te allen tijde voordat in eerste aanleg een beslissing ten gronde is genomen, een andere lidstaat kan vragen een verzoeker over te nemen teneinde familierelaties te verenigen op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden, ook wanneer die laatste lidstaat niet verantwoordelijk is volgens de in de artikelen 8 tot 11 en 16 vastgelegde criteria.
In paragraaf C2/5 van de Vc is, voor zover van belang, bepaald dat de IND terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, Verordening (EU) nr.604/2013, als Nederland daartoe op grond van in de verordening neergelegde criteria niet is verplicht.
De IND gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen in ieder geval in de volgende situaties:
(…);
bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt; of
(…).
De IND kan op grond van artikel 17, tweede lid, Verordening (EU) nr. 604/2013, altijd een andere lidstaat vragen een vreemdeling over te nemen, zolang de IND nog geen beslissing heeft genomen op de aanvraag. Doel hiervan is om gezins- of familierelaties te herstellen op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden, ook wanneer de andere lidstaat niet verantwoordelijk is. De vreemdelingen moeten hiermee schriftelijk instemmen. De IND behandelt een verzoek van een andere lidstaat om een vreemdeling over te nemen op grond van artikel 17, tweede lid, Verordening (EU) nr. 604/2013 terughoudend. De IND willigt een dergelijk verzoek alleen in, indien er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat het niet herenigen van de vreemdeling getuigt van een onevenredige hardheid.
5. Hoewel op grond van de stellingen van eiseres, haar medische dossier, de verklaring van een maatschappelijk werker van het AZC te Dronten en de brief van haar broer in ieder geval kan worden vastgesteld dat eiseres lijdt aan suikerziekte en een verhoogde bloeddruk, het psychisch moeilijk heeft vanwege de huidige onzekerheid en hetgeen zij in Syrië heeft meegemaakt (zowel de oorlog als vanwege een moeilijke privésituatie) en veel steun ontvangt van haar broer en zijn gezin, ontbreken (medische) stukken waaruit blijkt dat eiseres lijdt aan een ernstige ziekte waarvoor zij specifieke zorg behoeft/in behandeling is en zij daarvoor afhankelijk is van haar broer. Hoewel het duidelijk is dat er emotionele banden zijn tussen eiseres en haar broer in Nederland en het begrijpelijk is dat eiseres steun bij hem zoekt en vindt, heeft verweerder gelet op het voorgaande terecht het standpunt ingenomen dat niet is gebleken dat in het geval van eiseres sprake is van een dergelijke bijzondere afhankelijkheid als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening en paragraaf C2/5 van de Vc. In hetgeen eiseres heeft overgelegd heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om het BMA om advies te vragen over de medische toestand van eiseres en of daarin een afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar broer is gelegen.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen bijzondere, individuele omstandigheden aanwezig heeft hoeven achten die maken dat overdracht van eiseres aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat eiseres in Frankrijk de medische behandeling kan krijgen die zij nodig heeft. Eiseres heeft dit ook niet betwist. Verder heeft verweerder bij zijn standpunt kunnen betrekken dat de broer van eiseres al sinds 2015 in Nederland is.
7. Ook het beroep op artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening kan niet slagen, nu de daarin genoemde situatie niet aan de orde is, te weten dat de IND vanwege humanitaire redenen een andere lidstaat kan vragen een vreemdeling over te nemen zolang er nog geen beslissing is genomen op de aanvraag.
8. Ten slotte overweegt de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:74) dat uit artikel 23, vierde lid en artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsverordening volgt dat verweerder slechts gehouden is informatie in het terugnameverzoek te vermelden die de aangezochte lidstaat in staat stelt om te beoordelen of hij krachtens de in de Dublinverordening genoemde criteria verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag van de vreemdeling. Verweerder heeft in de aanwezigheid van de broer van eiseres in Nederland en haar medische situatie terecht geen aanleiding gezien zich verantwoordelijk te achten voor het asielverzoek van de eiseres, nu geen sprake is van ernstige ziekte en/of een afhankelijkheid zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Gelet daarop is de informatie over deze broer en de medische situatie van eiseres niet relevant voor de Franse autoriteiten ter vaststelling van de verantwoordelijkheid, zodat verweerder hiervan ook terecht geen melding heeft gemaakt in het overnameverzoek. 9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.