ECLI:NL:RBDHA:2019:5206
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingrechtelijke geschil over AOW-nabetaling en belastbaar inkomen uit werk en woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een eiser, die een AOW-uitkering geniet, en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser ontving in 2015 een nabetaling van zijn AOW-uitkering ter grootte van € 17.906 bruto, maar stelde dat deze nabetaling niet volledig tot zijn belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) over 2015 moest worden gerekend. De eiser had voor dat jaar een biww van € 28.843 aangegeven en de aanslag was conform deze aangifte opgelegd. De inspecteur handhaafde de aanslag en de beschikking tot belastingrente, wat leidde tot het beroep van de eiser.
De rechtbank overwoog dat op grond van de Wet IB 2001, specifiek de artikelen 3.100, 3.101 en 3.146, een AOW-uitkering geacht wordt te zijn genoten op het moment van ontvangst, verrekend of ter beschikking gesteld. Aangezien de eiser de nabetaling in 2015 had ontvangen, concludeerde de rechtbank dat deze nabetaling volledig tot het biww over 2015 behoort. De rechtbank oordeelde dat het gelijk aan de verweerder was en verklaarde het beroep ongegrond.
De rechtbank merkte op dat het uitsmeren van de nabetaling over de jaren waarop deze betrekking heeft, voor de eiser geen voordeel zou opleveren. Tevens werd benadrukt dat de rechter zich moet houden aan de wet en niet de billijkheid van de wet kan beoordelen. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.