Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
proces verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
28 maart 2019 in de zaak tussen
Procesverloop
.
Rechtbank Den Haag
Op 28 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen een Egyptische verzoekster en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris, dat haar aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had afgewezen. In het verzoek om een voorlopige voorziening vroeg de verzoekster de voorzieningenrechter om haar uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist. De staatssecretaris was niet verschenen op de zitting, ondanks een voorafgaand bericht van verhindering.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat de staatssecretaris verzoekster niet mag uitzetten tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd dat het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) voldoende inzichtelijk was en dat de medische informatie van de psychotherapeut van verzoekster niet was meegenomen in de besluitvorming. De voorzieningenrechter benadrukte dat het belang van verzoekster om niet te worden uitgezet in de bezwaarfase zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij directe uitzetting.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak is gedaan in het kader van een bestuursrechtelijke procedure, waarbij de rechten van de verzoekster op basis van haar medische situatie centraal stonden. De voorzieningenrechter heeft het belang van zorgvuldige besluitvorming en het betrekken van actuele medische informatie onderstreept.