ECLI:NL:RBDHA:2019:5184
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken op basis van onvoldoende reisdoel en binding met herkomstland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Pakistaanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf voor familiebezoek. Eiseres had op 29 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een visum om van 17 mei 2018 tot 1 juli 2018 naar Nederland te reizen, samen met haar minderjarige zoon. De aanvraag werd afgewezen op 12 april 2018, omdat het doel van de reis en de omstandigheden onvoldoende waren aangetoond en er twijfels bestonden over de sociale en economische binding van eiseres met Pakistan.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij een huisvrouw is en dat haar echtgenoot in het Verenigd Koninkrijk woont en werkt. Ze stelde dat ze eerder naar Turkije en het Verenigd Koninkrijk heeft gereisd en tijdig is teruggekeerd naar Pakistan. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende had aangetoond waarom haar reisdoel het bezoek aan haar neef in Nederland betreft in plaats van haar echtgenoot in het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat eiseres een geringe sociale en economische binding met Pakistan had, wat leidde tot de afwijzing van de visumaanvraag.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.