ECLI:NL:RBDHA:2019:5183

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 9998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning op basis van inburgeringsvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Soedanese nationaliteitdrager, had eerder een tijdelijke reguliere verblijfsvergunning en had op 7 mei 2008 een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Deze aanvraag werd afgewezen op 30 november 2018, omdat eiser niet voldeed aan het inburgeringsvereiste. Eiser had een Mbo-diploma niveau 1 behaald, maar dit voldeed niet aan de eisen voor vrijstelling van de inburgeringsplicht.

Tijdens de zitting op 1 april 2019 was eiser aanwezig, maar de staatssecretaris verscheen niet. Eiser voerde aan dat hij op basis van zijn diploma niet meer inburgeringsplichtig zou zijn, en dat het in strijd was met het opgewekte vertrouwen dat hij vijf jaar later alsnog aan deze verplichting zou moeten voldoen. De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de aanvraag voor de EU-verblijfsvergunning op basis van het inburgeringsvereiste niet synoniem is aan de inburgeringsplicht. De rechtbank oordeelde dat eiser niet kon worden vrijgesteld van het inburgeringsvereiste, omdat zijn diploma niet voldeed aan de vereisten die zijn vastgelegd in de Wet inburgering.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/9998
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiser,
gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 november 2018 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 1 april 2019. Eiser en zijn gemachtigde waren daarbij aanwezig. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Soedanese nationaliteit. Op 7 mei 2008 heeft hij een tijdelijke reguliere verblijfsvergunning gekregen. Op 22 juli 2013 heeft verweerder een aanvraag van eiser om verlening van een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd afgewezen. Daarbij werd de geldigheidsduur van eisers verblijfsvergunning verlengd. Op 31 mei 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen (EU-verblijfsvergunning).
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag afgewezen, en besloten dat eiser ook niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste. Eisers Mbo-diploma niveau 1 is niet voldoende om voor vrijstelling van dit vereiste in aanmerking te komen. Eisers huidige verblijfsvergunning is wel verlengd tot 15 juni 2023.
3. Eiser heeft aan zijn beroep ten grondslag gelegd dat hij op 17 maart 2010 een Mbo-diploma niveau 1 heeft gehaald. Bij brief van 10 september 2010 heeft het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Roosendaal eiser laten weten dat hij op basis van zijn diploma niet meer inburgeringsplichtig is. Het is in strijd met opgewekt vertrouwen dat vijf jaar later alsnog een inburgeringsplicht op hem van toepassing wordt verklaard. Eiser ontleent ook opgewekt vertrouwen aan verweerders besluit van 22 juli 2013. In dat besluit is zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd enkel afgewezen vanwege het middelenvereiste, en niet vanwege een inburgeringsvereiste.
Aan eiser mag het verzwaarde inburgeringsvereiste niet worden tegengeworpen. Eiser woont, werkt en functioneert al lange tijd in Nederland. Dat eiser veel geld en tijd moet investeren, terwijl hij feitelijk al ingeburgerd is, is in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Een aanvraag voor een EU-vergunning kan worden afgewezen op grond van het inburgeringsvereiste indien de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft gehaald of niet beschikt over een nader bepaald diploma. [1] Zoals verweerder heeft opgemerkt in het bestreden besluit is het inburgeringsvereiste als afwijzingsgrond niet synoniem aan de inburgeringsplicht.
5. Bedoelde diplomeringseis is vastgelegd in de Wet inburgering en het Besluit inburgering, dat met ingang van 1 januari 2015 is gewijzigd [2] . Vrijgesteld van het genoemde inburgeringsvereiste is sindsdien de vreemdeling die een diploma of getuigschrift van afronding heeft van een Nederlandstalige opleiding in wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs niveau 2. [3] Niet in geschil is dat eiser een mbo-opleiding niveau 1 heeft afgerond.
6. Eiser heeft zich beroepen op het overgangsrecht [4] waaruit volgt dat degene die in het bezit is van een mbo-opleiding niveau 1 en vóór 1 januari 2015 in aanmerking zou zijn gekomen voor een vrijstelling, is vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Dit beroep faalt echter nu dit overgangsrecht slechts betrekking kan hebben op het primaire verblijfsrecht van eiser en de aanvraag strekt tot het verkrijgen van een sterker verblijfsrecht.
7. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel faalt eveneens. Burgermeester en wethouders van Roosendaal hebben hem weliswaar naar aanleiding van het behaalde mbo-diploma bericht dat hij is vrijgesteld van de inburgeringsplicht, maar zij hebben zich hiermee niet uitgelaten over het inburgeringsvereiste voor inwilliging van de onderhavige aanvraag. Evenmin volgt de rechtbank dat eiser enig gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen aan de andersluidende motivering van een eerdere afwijzing van zijn aanvraag om een EU-verblijfsvergunning.
8. Eiser heeft zijn stelling dat het volgen van een inburgeringscursus voor hem niet of lastig betaalbaar is niet onderbouwd. Zijn beroep op het evenredigheidsbeginsel faalt daarom.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Mentink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 3.96a, eerste lid, en artikel 3.126 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Wijzigingsbesluit 16 oktober 2014, Stb. 2014, 404.
3.Zie artikel 5, eerste lid, onderdeel c van de Wet inburgering en artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder b van het Besluit inburgering.
4.Artikel 9.1 van het Besluit inburgering