ECLI:NL:RBDHA:2019:5148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
09/842282-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met beroep op noodweerexces in een slagerij te 's-Gravenhage

Op 22 mei 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 juli 2018 in een slagerij te 's-Gravenhage het leven van een man heeft beëindigd door hem met een mes in de zij te steken. De verdachte, geboren in 1980, was op het moment van de feiten gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een noodweersituatie was, maar dat het gebruik van het mes niet proportioneel was. De verdachte heeft zich beroepen op noodweerexces, stellende dat hij in een hevige emotie handelde na een aanval door het slachtoffer en een andere man. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij handelde uit noodweerexces. De benadeelde partij, de weduwe van het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842282-18
Datum uitspraak: 22 mei 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] [1] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Ter Apel".

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 10 oktober 2018, 5 december 2018, 28 februari 2019 (alle pro forma) en 8 mei 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Kortekaas en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. H. Sytema naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 17 juli 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer ] opzettelijk en
met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd, immers heeft hij,
verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal, in de
zij, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer ] gestoken, ten gevolge
waarvan die [slachtoffer ] is overleden.
3. Bewijsoverwegingen [2]
Overweging vooraf
De rechtbank oordeelt in dit vonnis over de uiterst tragische dood van [slachtoffer ] op 17 juli 2018. Meer in het bijzonder oordeelt de rechtbank in dit vonnis over de vraag of sprake is van moord of van doodslag en zo ja, of verdachte daarvoor moet worden bestraft. Verdachte heeft zich er namelijk op beroepen dat hij uit zelfverdediging, althans in hevige emotie heeft gehandeld.
De rechtbank is zich zeer wel bewust van de zwaarte van de zaak en de gevolgen van de dood van [slachtoffer ] . [slachtoffer ] was toen hij overleed pas 43 jaar oud en had nog vele jaren voor zich moeten hebben. [naam] heeft op de zitting van 8 mei 2019 een aangrijpende verklaring voorgelezen van [naam van vrouw van slachtoffer] , zijn weduwe. Daaruit blijkt dat de overledene alom geliefd was en dat hij door haar en hun twee oudste kinderen heel erg wordt gemist. Het jongste dochtertje van het echtpaar is na de dood van haar vader geboren en zal opgroeien zonder haar vader ooit te hebben gekend. [naam van vrouw van slachtoffer] staat nu voor de zware taak om haar drie kinderen alleen op te voeden.
De zwaarte van de zaak en genoemde ingrijpende gevolgen nemen echter niet weg dat de rechtbank aan de hand van een secuur onderzoek naar de gebeurtenissen moet vaststellen wat er precies is gebeurd op 17 juli 2018 en óók moet vaststellen of niet inderdaad sprake is geweest van een rechtvaardigingsgrond (noodweer) of van een schulduitsluitingsgrond (noodweerexces).
3.1
Inleiding
Op 17 juli 2018 kreeg [verbalisant 1] een portofoonbericht over een steekpartij op het [adres] in Den Haag. Hij zag daar voor de [slagerij] op [nummer] een groep mensen staan en hoorde verschillende mensen naar hem roepen dat hij in de slagerij moest zijn. Hierop is [verbalisant 1] de slagerij binnengegaan. Toen hij binnenkwam zag hij drie mannen staan, van wie er één in bedwang werd gehouden. Hij hoorde de twee andere mannen roepen dat de man die zij vasthielden de dader was. [verbalisant 1] zag dat achterin de slagerij een man op de grond lag. Hij zag dat er een andere man naast hem zat. [verbalisant 1] hoorde hem zeggen dat de man die op de grond lag, was neergestoken. Hierop heeft [verbalisant 1] de man die in bedwang werd gehouden aangehouden. Dit bleek de verdachte te zijn. [3]
[verbalisant 2] was op 17 juli 2018 op de spoedeisende hulp van het HMC Westeinde te Den Haag. Hij hoorde van de behandelend arts dat het slachtoffer van het steekincident aan zijn verwondingen was overleden. De overledene werd geïdentificeerd als [slachtoffer ] . [4]
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft onderzoek gedaan naar de aanleiding van de dood van [slachtoffer ] . Uit sectie bleek dat zich op de linkerflank van zijn lichaam een steekwond bevond van circa twee centimeter lang. Deze steekwond heeft geleid tot zeer ernstig bloedverlies door beschadiging van de grote lichaamsslagader, waardoor het overlijden van [slachtoffer ] volledig wordt verklaard. [5]
[verbalisant 1] heeft beschreven dat hij op aanwijzen van een medewerker van de slagerij een fileermes op de grond zag liggen. De medewerker zei dat hij het mes daar had neergelegd, zodat de verdachte er niet meer bij zou kunnen. [6]
Het NFI heeft onderzoek aan het mes verricht. Uit dit onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gebleken de op het lemmet van dat mes aangetroffen bloedsporen van [slachtoffer ] afkomstig zijn. Verder is in een bemonstering van het heft van het mes een DNA-mengprofiel van de verdachte en minimaal twee andere personen gevonden. [7]
De rechtbank moet om te beginnen de vraag beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de moord (impliciet primair ten laste gelegd) dan wel aan de doodslag (impliciet subsidiair ten laste gelegd) op [slachtoffer ] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van moord en bewezenverklaring van doodslag.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van moord.
Ten aanzien van de doodslag heeft de verdediging geen standpunt ingenomen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De beelden
In de slagerij hangen camera’s. Die registreren wat zich in de winkelruimte afspeelt, maar niet wat er in het aan de winkelruimte grenzende keukentje gebeurt. Van dat keukentje is op de beelden alleen de deur te zien.
[naam] , de eigenaar van de slagerij (hierna: [eigenaar van de slagerij] ), had een bestand op zijn telefoon staan waarop camerabeelden van 17 juli 2018 te zien waren. [verbalisant 3] heeft deze bekeken en zag dat de begintijd van het bestand stond op 08:27:09 uur. Hij beschreef dat te zien is dat [slachtoffer ] de verdachte in de slagerij aansprak met geheven vinger, waarop de verdachte [slachtoffer ] wegduwde en hem twee vuistslagen in zijn gezicht gaf. Hij zag dat [slachtoffer ] daarop wegliep en zijn telefoon pakte. Vervolgens kreeg [slachtoffer ] nog een vuistslag van de verdachte in zijn gezicht. [slachtoffer ] verdween enkele seconden uit beeld doordat hij het keukentje achterin de winkel inliep. Toen hij hier uit kwam, had hij een hakmes in zijn hand. De verdachte liep langs [slachtoffer ] het keukentje in en kwam met een dienblad weer naar buiten. [slachtoffer ] en hij liepen richting de uitgang. Na een korte discussie verliet de verdachte de winkel. [verbalisant 3] zag op de beelden dat [slachtoffer ] telkens met zijn telefoon bezig was. Ook zag hij in de telefoon van [eigenaar van de slagerij] dat die twee inkomende oproepen had gemist op 17 juli 2018 op de tijdstippen 08:29:23 en 09:25:24 uur. Het telefoonnummer van die gemiste oproepen stond in de telefoon opgeslagen onder de naam van [slachtoffer ] . Verder zag [verbalisant 3] dat [eigenaar van de slagerij] en [slachtoffer ] om 10:18:04 uur en 13:43:15 uur met elkaar hebben gebeld. [8]
Op de camerabeelden is ook te zien dat de verdachte tussen 09:01:30 uur en 10:07:04 uur samen met (naar later bleek) [getuige 1] meerdere keren langs de winkel is gelopen, waarbij hij een aantal keer ook naar binnen ging. Hij ging hierbij tweemaal in gesprek met [slachtoffer ] . Ook heeft de verdachte eenmaal achterin de winkel, in het keukentje, gekeken. Uiteindelijk is hij met [getuige 1] weggegaan. [9]
[verbalisant 3] heeft de beelden van de slagerij bekeken en beschreven die op 17 juli 2018 tussen 10:18 uur en 14:48 uur zijn opgenomen (met een aanvullende waarneming rond 15:11 uur). De verdachte duidde hij aan met de naam waaronder die aanvankelijk bekend was, [naam] . Hij zag dat [eigenaar van de slagerij] om 14:25:14 uur voor het eerst die dag de slagerij binnenkwam.
De gebeurtenissen die hierop volgden en zijn bevindingen heeft hij als volgt omschreven [10] , waarbij de rechtbank telkens waar sprake is van “de achterkamer” en “de achterruimte” begrijpt dat hiermee het eerder genoemde keukentje wordt bedoeld:
  • “Op weergegeven tijdstip 14:25:14 uur is te zien dat [eigenaar van de slagerij] de slagerij binnenloopt. In zijn linkerhand is te zien dat hij een doosje, vermoedelijk een pakje sigaretten, vasthoudt en dat hij een goudkleurig horloge draagt. [eigenaar van de slagerij] loopt achter de verkoopbalie en legt het doosje neer op de tweede plank van onder van het schap aan de wand achter de balie. Hierna draait [eigenaar van de slagerij] zich af van de camera en lijkt hij [slachtoffer ] te begroeten. [eigenaar van de slagerij] draait hierna weer richting het schap en legt een glimmend voorwerp op dezelfde plek in het schap waar hij eerder het doosje neerlegde. [eigenaar van de slagerij] loopt hierna naar een hakblok achterin de zaak en pakt hier een hakmes vanaf. Terwijl [eigenaar van de slagerij] naar het hakblok loopt is te zien dat hij geen horloge meer draagt om zijn linker pols. Kennelijk heeft hij deze afgedaan en in het schap neergelegd. Het hakmes legt hij neer naast een weegschaal achter de toonbank. [eigenaar van de slagerij] pakt een doos met ogenschijnlijk verpakkingsmateriaal van de toonbank af en plaatst deze bovenop het hakmes. Het is dan 14:15:40 uur.
  • Op weergegeven tijdstip 14:25:56 uur is te zien dat [eigenaar van de slagerij] de achterkamer van de slagerij inloopt en dat [slachtoffer ] hem volgt. Vanaf weergegeven tijdstip 14:28:17 uur hebben [eigenaar van de slagerij] en [slachtoffer ] een gesprek in de deuropening van de achterkamer. Ik zag dat [eigenaar van de slagerij] gebaart naar de voordeur van de slagerij en daarna wijst naar zijn telefoon. Hierna wijst [eigenaar van de slagerij] wederom naar de voordeur en maakt hij met zijn linkerhand een gebaar dat ik interpreteer als het afsluiten of op slot draaien van iets. Dit gebaar wordt gevolgd door een wegwuivend gebaar in de richting van de deur. Daarna wijst hij nog twee maal in de richting van de voordeur en vervolgens in de richting van de achterkamer. Hierna trekt [slachtoffer ] zich terug in de achterkamer en bedient [eigenaar van de slagerij] zelf een aantal klanten. Het is dan 14:28:36 uur.
  • Op weergegeven tijdstip 14:29:51 uur is te zien dat [eigenaar van de slagerij] een aantal klanten bedient terwijl [slachtoffer ] zich in de achterkamer van de slagerij ophoudt.
  • Op weergegeven tijdstip 14:36:19 uur is te zien dat [slachtoffer ] zich nabij de deur van de achterkamer ophoudt en dat [eigenaar van de slagerij] de achterkamer uitloopt met tussen de wijsvinger en duim van zijn rechterhand een transparante wegwerpaansteker. [slachtoffer ] lijkt de aansteker aan te willen nemen met zijn linkerhand. [eigenaar van de slagerij] maakt een vuist van zijn rechterhand met de aansteker in het midden van zijn vuist. Hij doet dit twee keer en geeft daarna de aansteker aan [slachtoffer ] en maakt hierna nog een keer een vuist terwijl hij kijkt naar [slachtoffer ] . [slachtoffer ] loopt naar de deuropening van de achter kamer en balt zijn rechter vuist. [eigenaar van de slagerij] loopt daarna richting de achterzijde van de toonbank en reikt met zijn rechterhand in zijn rechterbroekzak, haalt daar een klein voorwerp uit en toont deze snel aan [slachtoffer ] . Hierna steekt hij zijn hand weer in zijn broekzak en loopt naar [slachtoffer ] toe. [eigenaar van de slagerij] haalt hierna zijn rechterhand uit zijn broekzak waarbij zijn rechterhand een vuist maakt. [eigenaar van de slagerij] maakt een slaande beweging met zijn rechtervuist naast, maar in de richting van [slachtoffer ] en opent daarna zijn rechtervuist. Op de rechterhand van [eigenaar van de slagerij] is op dat moment een voorwerp te zien dat qua afmetingen mogelijk ook een aansteker zou kunnen zijn.
  • Op weergegeven tijdstip 14:36:38 uur doet [eigenaar van de slagerij] een stap in de richting van de entree en draait zich daarna om in de richting van [slachtoffer ] . De rechterhand van [slachtoffer ] is op dat moment nog steeds een vuist. Hierop maakt [eigenaar van de slagerij] weer een vuist van zijn hand en heft deze op tot borsthoogte. [slachtoffer ] spiegelt deze handeling waarop [eigenaar van de slagerij] doorloopt naar de entree van de slagerij waar hij blijft staan aan de buitenzijde van de entree. [eigenaar van de slagerij] blijft tot 14:38:25 uur in de deuropening staan en loopt vervolgens weer de slagerij in. Hierna bedient [slachtoffer ] een klant en neemt [eigenaar van de slagerij] plaats in de vensterbank nabij de entree van de winkel. Onderweg naar de achterkant van de toonbank is te zien dat [slachtoffer ] met zijn linkerhand in zijn linker voorbroekzak gaat, hij er iets uit lijkt te halen en dat hij dit overneemt in zijn rechter hand. [slachtoffer ] maakt een vuist van zijn rechterhand en kijkt hier naar. Dan is te zien dat hij met zijn rechterhand een vuist maakt en dat hij een gele wegwerpaansteker neerlegt op het werkblad aan de rechterzijde van de weegschaal.
  • Op weergegeven tijdstip 14:43:32 uur is te zien dat [eigenaar van de slagerij] opstaat en naar de achterkant van het winkelgedeelte loopt. In zijn rechterhand heeft hij losjes een donker voorwerp vast, ik zag dat [eigenaar van de slagerij] terugliep in de richting van de entree van de slagerij en dat hij bij het teruglopen een vuist van zijn rechterhand maakt. [slachtoffer ] staat op dat moment ook nabij de entree bij het zitje. Vanaf dit moment is [eigenaar van de slagerij] totdat [verdachte] om 15:08:12 uur de slagerij binnenloopt onafgebroken nabij de entree van de slagerij gebleven.
  • Op weergegeven tijdstip 14:52:20 uur is te zien dat [slachtoffer ] de gele transparante wegwerpaansteker weer oppakt van naast de weegschaal en dat hij deze in zijn rechterhand neerlegt. Ik zag zat [slachtoffer ] , terwijl hij de aansteker midden in zijn rechterhand hield, een vuist maakt en dat hij met deze vuist twee maal zacht tegen zijn geopende linkerhand sloeg. Hierna legt [slachtoffer ] de aansteker weer op dezelfde plek neer als waar hij hem van had opgepakt.
  • Op weergegeven tijdstip 15:10:30 uur is te zien dat [slachtoffer ] , nadat hij een aantal klanten had geholpen, richting de achterkant van het winkelgedeelte loopt en dat hij met zijn linkerhand de gele, transparante, wegwerpaansteker van de verkoopbalie afpakt, dat hij deze in zijn rechterhand doet. Hierbij loopt hij, nog altijd achter de verkoopbalie, in de richting van [verdachte] , [getuige 1] en [eigenaar van de slagerij] . [slachtoffer ] lijkt zich af en toe kort te mengen in het gesprek terwijl hij klanten bedient. Hierna is te zien dat [slachtoffer ] om de verkoopbalie heenloopt en even stilstaat bij [verdachte] , [getuige 1] en [eigenaar van de slagerij] . Hierna loopt [slachtoffer ] naar de achterkant van het winkelgedeelte en verdwijnt hij voor de duur van enkele seconden uit het zicht van de camera. Als [slachtoffer ] het beeld om 15:11:21 uur weer inloopt, is de gele aansteker niet meer te zien in een van zijn handen.
(…)
- Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer men slaat met een voorwerp, bij voorkeur rond, in de vuist dit de vuist beter op spanning brengt. Hierdoor verkleint men de kans op letsel aan de eigen vuist tijdens het slaan.” [12]
Voorts heeft [verbalisant 3] de beelden van de slagerij die tussen 14:53:12 uur en 15:29:36 uur zijn opgenomen, beschreven. Hij zag het volgende:
  • “Ik zie op weergegeven tijdstip 14:53:12 uur op CAM2 dat [eigenaar van de slagerij] en [slachtoffer ] nabij de entree van de slagerij wachten. [eigenaar van de slagerij] houdt zich hierna voornamelijk op nabij de entree van de winkel en kijkt frequent op zijn mobiele telefoon. [slachtoffer ] bedient in de tijd hierna enkele klanten en houdt zich voornamelijk op nabij de toonbank van de slagerswinkel.
  • Ik zie op weergegeven tijdstip 15:08:15 uur op zowel CAM2 als CAM3 dat [verdachte] gelijktijdig met een man, hierna NN1 (de rechtbank begrijpt: [getuige 1] ), de slagerswinkel inloopt en dat zij door [eigenaar van de slagerij] worden begroet en dat ze vervolgens met hem in gesprek gaan. Ik zie dat [verdachte] en [eigenaar van de slagerij] plaatsnemen in de vensterbank rechts naast de entree en dat NN1 erbij blijft staan. (…)
  • Vlak voordat [verdachte] de ruimte betreedt is hij relatief dicht bij CAM2 waarbij opgemerkt moet worden dat [verdachte] op dit moment geen zichtbaar letsel heeft in zijn gezicht. (…)
  • Ik zie op weergegeven tijdstip 15:17:20 uur op CAM3 dat [eigenaar van de slagerij] uit de ruimte middenin de slagerij loopt in de richting van de ruimte waar [verdachte] (…) zojuist inliep(…). Op het moment dat [eigenaar van de slagerij] voor de deuropening staat, verschijnt ook [verdachte] in de deuropening waarna de twee de ruimte betreden met [eigenaar van de slagerij] voorop. (…)
  • Ik zie op weergegeven tijdstip 15:19:37 uur op zowel CAM2 als CAM3 dat een drietal vrouwelijke klanten, waarvan een met een kinderwagen, de winkel binnenlopen en door [slachtoffer ] worden bediend. Na het helpen van deze klanten verlaten ze de winkel en [slachtoffer ] volgt ze naar de deur. Op weergegeven tijdstip 15:21:15 uur sluit [slachtoffer ] de winkeldeur en sluit hij deze af. Te zien is dat [slachtoffer ] de deur met zijn linkerhand dichtdrukt terwijl hij met zijn rechterhand een opdekslot vastheeft. De entreedeur heeft aan de binnenzijde geen deurkruk. Na het afsluiten van de entreedeur loopt [slachtoffer ] naar de achterzijde van de winkel en loopt hij de ruimte in waar eerder [verdachte] en [eigenaar van de slagerij] waren ingelopen. De weergegeven tijd is dan 15:21:35 uur.
  • Ik zie op weergegeven tijdstip 15:21:45 uur op zowel CAM2 als CAM3 dat [eigenaar van de slagerij] met zijn linkerschouder en hoofd (de rechtbank begrijpt: uit) de deuropening van de achterruimte komt en dat hij in de richting van de entree van de winkel kijkt. Hierna sluit hij de deur van de achterruimte. Ik zie op weergegeven tijdstip 15:22:42 uur op zowel CAM2 als CAM3 dat de deur van de achterruimte zich plots opent op een kier van zo’n 10 centimeter om vervolgens direct weer te sluiten. Vijf seconden hierna opent de deur wederom en is zichtbaar dat [verdachte] de ruimte probeert te verlaten, maar dat hem dit niet lijkt te lukken. Wanneer [verdachte] dan toch de ruimte verlaat is te zien dat [eigenaar van de slagerij] hem beet heeft bij zijn rechterarm. [verdachte] loopt, terwijl [eigenaar van de slagerij] hem bij zijn rechterarm beet houdt, richting de entree van de winkel.
  • Op hetzelfde moment dat [eigenaar van de slagerij] [verdachte] belet verder te lopen, is te zien dat [slachtoffer ] , enigszins gebogen, de deur van de achterruimte uitloopt. Hij pakt zich vast aan de vitrine een meter voor hem en zakt ineen. Hierna is te zien dat [slachtoffer ] vanaf dit moment niet meer beweegt (…).
- [verdachte] lijkt intussen te gebaren in de richting van de entree. Direct hierna is door het voorruit van de winkel te zien dat NN1 buiten op straat het beeld inloopt en naar de entree beweegt. NN1 beweegt met zijn handen naar de voordeur ter hoogte van het sluitwerk. De deur opent niet. Dit sterkt mijn vermoeden dat [slachtoffer ] de deur op slot heeft gedraaid alvorens naar de achterruimte te gaan.
(…) [14]
De fotobijlage bevat een beeld met als onderschrift: CAM3 -[nummer] [verdachte] (met bebloed linker oog) probeert de entree te bereiken. [15]
De verklaringen van [eigenaar van de slagerij]
heeft viermaal een verklaring afgelegd en heeft bij de op 9 december 2018 uitgevoerde reconstructie nogmaals verklaard wat er in de periode van minder dan een minuut waarin de verdachte, [slachtoffer ] en hij samen in het keukentje van de slagerij waren, volgens hem is gebeurd.
In het tweede verhoor heeft [eigenaar van de slagerij] verklaard dat [slachtoffer ] hem die ochtend had gebeld en had verteld dat hij door de verdachte was geslagen. [slachtoffer ] wilde geen problemen, ook niet met [eigenaar van de slagerij] , en vroeg of hij de verdachte buiten aan mocht pakken. [eigenaar van de slagerij] heeft toen hij in de slagerij was de verdachte gebeld om te vragen of die nog kwam. Die antwoordde dat hij er met een half uurtje zou zijn. [16]
Nadat de laatste klant weg was, heeft [eigenaar van de slagerij] de deur op slot gedaan zodat hij met de verdachte kon praten. Hij heeft in het keukentje de beelden aan de verdachte laten zien en met hem besproken dat diens gedrag van die ochtend niet door de beugel kon. [eigenaar van de slagerij] zei tegen de verdachte dat [slachtoffer ] die ochtend niet had teruggeslagen, omdat hij verstandig was, niet omdat hij bang was. Toen kwam [slachtoffer ] in het keukentje, omdat hij nieuwsgierig was naar wat er werd gezegd. [eigenaar van de slagerij] verklaarde dat [slachtoffer ] tegen de verdachte iets zei als: ‘Wat zeg je nu, motherfucker?’, waarop de verdachte weer tegen [slachtoffer ] begon te schelden en de ruzie weer oplaaide. De verdachte begon [slachtoffer ] tegen zijn hoofd te slaan. [eigenaar van de slagerij] zag dat [slachtoffer ] terugsloeg. [eigenaar van de slagerij] is tussen de mannen gaan staan, maar het gevecht leek alleen maar erger te worden. Toen ging de deur naar het buitenplaatsje open, waardoor de verdachte een paar stappen naar buiten kon zetten. Binnen een seconde was hij weer terug en had hij een mes in zijn hand. [eigenaar van de slagerij] herkende het mes meteen; het lag even daarvoor nog bij de slijpmachine op het buitenplaatsje. Hij zag dat de verdachte met het mes naar binnen rende. Hij was verstijfd van schrik. Hij zag dat de verdachte op [slachtoffer ] was gefocust en dat hij hem meerdere keren in de linkerzijde van zijn lichaam stak. [17]
[eigenaar van de slagerij] heeft in zijn derde verhoor verklaard dat [slachtoffer ] de deur dichtdeed, zodat ze rustig konden praten in het keukentje. [eigenaar van de slagerij] heeft nog om de hoek gekeken of de deur echt dicht was. Hij weet niet meer waarom hij dit deed. Na vijf seconden in het keukentje heeft de verdachte [slachtoffer ] weer twee keer geslagen. Hierna gaf [slachtoffer ] de verdachte een vuistslag boven diens oog en ging toen los; hij sloeg de verdachte vier tot zes keer in zijn gezicht. De verdachte beschermde zijn gezicht met zijn armen. Uiteindelijk waren ze weer over en weer aan het vechten. De verdachte wilde weglopen en deed een stapje naar achteren het buitenplaatsje op. [eigenaar van de slagerij] zag dat de verdachte een mes in zijn hand hield waarvan hij de punt op [slachtoffer ] had gericht. Vervolgens zag hij dat de verdachte zich omdraaide en [slachtoffer ] met volle kracht stak. Hij stak hem heel kort, zonder grote bewegingen. [eigenaar van de slagerij] verklaarde dat ze met zijn drieën in die ruimte waren en ze dus heel dicht op elkaar stonden. [18]
In het vierde verhoor heeft [eigenaar van de slagerij] verklaard dat hij niet meer weet wat hij tegen [slachtoffer ] zei toen zij in de winkelruimte vuisten maakten en aanstekers in hun vuisten hielden. Hij wist wel van vroeger dat je op die manier harder kunt slaan zonder dat je je hand breekt. [eigenaar van de slagerij] verklaarde dat hij dat misschien aan [slachtoffer ] heeft verteld, maar dat een aansteker niet is om mee te slaan. Verder heeft [eigenaar van de slagerij] verklaard dat hij om de hoek van de keukendeur heeft gekeken, omdat hij mogelijk dacht dat iemand op de deur klopte of hij deed dit uit automatisme. Hij verklaarde verder dat [slachtoffer ] de verdachte graag wilde pakken, zoals iedere man zou willen. [slachtoffer ] was in Marokko een vechtersbaasje, hoewel dit niet uit de beelden van die ochtend bleek. [19]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij in de ochtend van 17 juli 2018 ruzie kreeg met [slachtoffer ] , omdat die tegen hem had gezegd: “Ik neuk je moeder” en had gedreigd hem te laten ontslaan. De verdachte is nog drie keer in de slagerij geweest om te kijken of de eigenaar er al was. Toen hij zag dat die er nog niet was, is hij telkens weer weggegaan. [20] ’s Middags kwam hij terug toen de eigenaar er was. [eigenaar van de slagerij] vond dat de verdachte zijn excuses aan [slachtoffer ] moest aanbieden, terwijl de verdachte vond dat [slachtoffer ] zijn excuses juist aan hem moest maken. De verdachte heeft gezegd dat hij niet meer in de winkel wilde werken en dat hij zijn geld van die maandag wilde hebben. [eigenaar van de slagerij] wilde de zaak niet sussen, hij wilde de verdachte terugpakken voor het slaan van een Marokkaan.
De verdachte verklaarde dat hij op de telefoon de beelden bekeek toen [slachtoffer ] ook het keukentje binnenkwam. Hij werd ineens aangevallen en voelde dat hij van beide kanten werd geslagen. [eigenaar van de slagerij] zei dat hij zich door [slachtoffer ] moest laten slaan, omdat de verdachte ’s ochtends [slachtoffer ] had geslagen.
De verdachte probeerde zijn gezicht te beschermen door zijn handen voor zijn gezicht te houden. Hij heeft [slachtoffer ] niet teruggeslagen. Wel gooide hij met een schaal, waardoor ze een beetje uit elkaar gingen. Hij heeft een paar stappen naar het buitenplaatsje achter de keuken gezet. Hij wist niet wat hij hier ging halen. Hij zocht naar iets om mee te gooien. Hij kwam een mes tegen en heeft dit mes gepakt. Hij was zich niet bewust van wat hij deed; alles werd donker voor zijn ogen. Hij heeft [slachtoffer ] nooit willen doodmaken. Hij wist dat [slachtoffer ] een zoontje had. [eigenaar van de slagerij] en [slachtoffer ] hebben hem woedend gemaakt. Als ze hem de ruimte hadden gegeven, was dit nooit gebeurd. Hij heeft [slachtoffer ] met het mes gestoken toen [slachtoffer ] bij de deur stond. Hij had geen controle meer over zichzelf en weet niet meer hoe vaak hij [slachtoffer ] heeft gestoken.
De verdachte verklaarde dat hij niet meer weet wie de deur heeft opengedaan en hoe hij naar buiten is gekomen. Hij begreep wel dat er iets was gebeurd, maar hij had niet gedacht dat er iemand dood was gegaan. [21]
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Duidelijk is dat de verdachte en [slachtoffer ] in de ochtend van 17 juli 2018 ruzie hebben gehad, waarbij de verdachte [slachtoffer ] een duw en een paar fikse vuistslagen heeft gegeven. De verdachte is daarna meermalen naar de slagerij teruggegaan om te kijken of [eigenaar van de slagerij] er was.
[eigenaar van de slagerij] heeft die middag de verdachte gebeld om te vragen of die nog naar de slagerij zou komen; ook uit de beschrijving van de camerabeelden leidt de rechtbank, net als de verdediging, af dat hij en [slachtoffer ] toen op de verdachte zaten te wachten.
[eigenaar van de slagerij] heeft [slachtoffer ] voorgedaan dat je met een aansteker in je vuist beter kunt slaan. Ze hebben allebei vuisten van hun handen gemaakt en vuistslagen geoefend. [eigenaar van de slagerij] heeft geen bevredigend antwoord gegeven op de vraag waarom ze dat deden. De rechtbank is – met de verdediging – van oordeel dat uit deze gebaren blijkt dat [eigenaar van de slagerij] en [slachtoffer ] van plan waren om de verdachte zijn gedrag van die ochtend betaald te zetten en wel met klappen. Daarbij komt dat [slachtoffer ] [eigenaar van de slagerij] al had gevraagd of hij de verdachte buiten aan mocht pakken; hij wilde hem graag pakken volgens [eigenaar van de slagerij] .
Blijkens de beelden heeft [slachtoffer ] de aansteker gepakt.
Terwijl de verdachte in het keukentje was met [eigenaar van de slagerij] , heeft [slachtoffer ] de voordeur van de slagerij op slot gedaan, zodat er niemand meer binnen kon komen. Nadat [slachtoffer ] het keukentje binnen was gegaan, heeft [eigenaar van de slagerij] de keukendeur nog even open gedaan en naar buiten gekeken, alsof hij wilde controleren of ze inderdaad alleen waren. Vervolgens deed hij de keukendeur achter zich dicht.
Uit de beschrijving van de beelden blijkt verder, dat verdachte het letsel aan zijn oog dat ten tijde van zijn aanhouding is geconstateerd heeft opgelopen in het keukentje. Dit komt overeen met de verklaring van [eigenaar van de slagerij] dat [slachtoffer ] de verdachte een vuistslag boven zijn oog gaf en toen losging.
Op de handen van de verdachte is geen (licht) letsel gevonden dat zou kunnen zijn veroorzaakt door het slaan met zijn vuisten.
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat de gang van zaken in het keukentje in ieder geval op hoofdlijnen is geweest zoals de verdachte in zijn derde verhoor heeft verklaard. De verklaringen van [eigenaar van de slagerij] over de uit de beelden blijkende vermelde omstandigheden zijn naar haar oordeel niet geloofwaardig. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk geworden dat [slachtoffer ] in de keuken de agressor was.
Voorbedachte raad
Uit de beschrijving van de beelden is gebleken dat de verdachte, op de momenten waarop hij in de ochtend nog in de slagerij is geweest, rustig was en telkens weer vertrok als bleek dat [eigenaar van de slagerij] er nog niet was. Hij heeft toen nog met [slachtoffer ] gesproken. Dit is in overeenstemming met zijn verklaring dat hij die middag alleen naar de slagerij kwam om [eigenaar van de slagerij] te spreken (en dus niet om [slachtoffer ] iets aan te doen). Verder staat buiten twijfel dat de verdachte [slachtoffer ] heeft gestoken met een mes dat hij op het buitenplaatsje tegenkwam op een moment waarop hij zelf werd aangevallen. Op grond van deze omstandigheden en het ontbreken van omstandigheden die op het tegendeel wijzen, is de rechtbank – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat van voorbedachte raad geen sprake was.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer ] , omdat niet wettig en overtuigend is bewezen dat sprake was van voorbedachte raad.
De rechtbank acht voorts wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag van [slachtoffer ] . Verdachte heeft immers zelf verklaard [slachtoffer ] met een mes te hebben gestoken. Het mes was een fileermes en [slachtoffer ] werd geraakt in zijn linkerflank. Een steekverwonding op deze plek levert naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer op, want daar bevinden zich diverse organen en bloedvaten waarvan een verwonding de dood kan veroorzaken. Uit het feit dat de verdachte [slachtoffer ] op die plek heeft gestoken met een scherp, dun mes, leidt de rechtbank het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer ] af. Daarbij is van belang dat verdachte weliswaar heeft verklaard dat hij ten tijde van het steken de controle over zichzelf was verloren, maar dat niet is gebleken (en evenmin door de verdediging is bepleit) dat het de verdachte aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte door [slachtoffer ] met een dergelijk mes in zijn zij te steken de aanmerkelijke kans op diens dood voor lief heeft genomen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 17 juli 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer ] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet, met een fileermes in de zij van die [slachtoffer ] gestoken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer ] is overleden.

4.De strafbaarheid van het feit en strafbaarheid van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer toekomt. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte zich in klein, afgesloten keukentje bevond, waarvan de enige uitgang werd geblokkeerd door [slachtoffer ] en [eigenaar van de slagerij] . In het keukentje werd de verdachte aangevallen door [slachtoffer ] , die hem meermalen en tot bloedens toe met vuisten op zijn hoofd sloeg. Hiermee was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de verdachte geen mogelijkheid bestond om zich aan de wederrechtelijke aanranding te onttrekken, waardoor de noodzaak voor de verdachte bestond om zich te verdedigen. Het gebruik van het mes als verdedigingsmiddel is naar het oordeel van de verdediging proportioneel, nu de verdachte door twee sterke mannen in een afgesloten ruimte werd aangevallen en er voor de verdachte geen minder ingrijpend middel voorhanden was om zich van zijn belagers te ontdoen.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld in een hevige gemoedsbeweging. De verdachte was in paniek en zag geen andere oplossing dan te steken met het mes. Ook in dat geval dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat vaststaat dat in het afgesloten keukentje sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding; de verdachte bloedde immers in zijn gezicht toen hij de keuken uit kwam. Daarnaast staat vast dat de verdachte nergens anders heen kon dan door de deur van het keukentje weer de winkel in. De officier van justitie stelt op grond daarvan dat aan de subsidiariteitseis is voldaan. Echter, zo stelt de officier van justitie, is aan de proportionaliteitseis niet voldaan. Door het meermalen steken met een behoorlijk groot mes is de verdachte ver buiten de grenzen van een noodzakelijke verdediging getreden. Hierdoor komt aan de verdachte geen succesvol beroep op noodweer toe.
Ten aanzien van het noodweerexcesverweer heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een verontschuldigbare hevige gemoedsbeweging bij de verdachte niet uit het dossier blijkt, temeer nu de verdachte heeft verklaard dat hij woedend was en dat hij iets ging zoeken om [slachtoffer ] en [eigenaar van de slagerij] iets terug te doen. Daar komt bij dat de verdachte na het gooien van de schaal een moment de tijd heeft gehad en heeft genomen om te bedenken dat hij wraak wilde nemen; hieraan stonden de aard en de intensiteit van die hevige gemoedsbeweging niet aan in de weg. Om die redenen dient een beroep op noodweerexces te worden verworpen volgens de officier van justitie.
Voorts heeft de officier van justitie nog aangevoerd dat er sprake is van culpa in causa, ofwel eigen schuld van verdachte. Hij heeft er zelf voor gekozen het gevecht aan te gaan en is daarom aan te merken als de agressor. Hiermee heeft hij een gewelddadige reactie van [slachtoffer ] uitgelokt. Volgens de officier van justitie kan ook daarom geen geslaagd beroep op noodweer(exces) worden gedaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
Wil een beroep op noodweer slagen, dan moet sprake zijn geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van lijf of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was.
De rechtbank heeft, zoals al is uitgelegd, net als de verdediging de overtuiging dat sprake was van een vooropgezet plan van [eigenaar van de slagerij] en [slachtoffer ] om de verdachte een lesje te leren door hem een aframmeling te geven. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld, blijkt dat de verdachte zich aanvankelijk alleen met [eigenaar van de slagerij] in het keukentje bevond. Dit keukentje is een kleine, volle ruimte waarvan de enige uitgang de deur naar de winkel is. Vlak nadat [slachtoffer ] zich bij [eigenaar van de slagerij] en de verdachte voegde, werd de deur van het keukentje door [eigenaar van de slagerij] gesloten, waardoor meteen een dreigende situatie voor de verdachte moet zijn ontstaan. De verdachte is in een zeer kort tijdsbestek meerdere keren door [slachtoffer ] hard tegen het hoofd en in het gezicht gestompt. Vast staat immers dat de verdachte een bebloed gezicht had toen hij de keuken verliet. Wat de rol van [eigenaar van de slagerij] in het keukentje is geweest, is niet duidelijk, maar gezien het plan om de verdachte een lesje te leren ligt het voor de hand dat hij zich ter ondersteuning van [slachtoffer ] in het gevecht heeft gemengd of zich, in het voor de verdachte gunstigste geval, afzijdig heeft gehouden. Hoe dan ook was hij een bedreigende factor voor de verdachte, omdat hij aan de kant van [slachtoffer ] stond.
Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van de verdachte en daarmee van een noodweersituatie. Uit de verklaring van [eigenaar van de slagerij] en het feit dat de verdachte op enig moment het buitenplaatsje kon bereiken blijkt, dat de verdachte zich achterin het keukentje bevond en dat [slachtoffer ] en [eigenaar van de slagerij] tussen hem en de uitgang moeten hebben gestaan. Omdat er voor de verdachte dus geen enkele uitweg was, bestond voor hem het belang en de noodzaak om zich tegen deze aanranding te verdedigen. Dit heeft hij aanvankelijk geprobeerd door een metalen bak in de richting van [slachtoffer ] te gooien. Toen dit onvoldoende bleek, is de verdachte naar het kleine gesloten buitenplaatsje achter de keuken gelopen om iets te zoeken waarmee hij zich kon verdedigen, en waar hij het mes vond. Met dit mes is de verdachte op [slachtoffer ] afgelopen en toen deze hem opnieuw de weg naar de deur versperde, heeft de verdachte [slachtoffer ] met dit mes in de zij gestoken.
Uit het bovenstaande en hetgeen reeds onder 3.4 “de beoordeling van de tenlastelegging” ten aanzien van de toedracht is overwogen, volgt dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel is dat de ontstane noodweersituatie niet aan de eigen schuld van de verdachte te wijten is geweest.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat, hoezeer er ook sprake was van een noodweersituatie, verdachtes handelen niet proportioneel is geweest. Zij acht het steken met een mes tegenover het slaan door [slachtoffer ] een te zwaar middel, temeer nu de verdachte [slachtoffer ] in zijn zij heeft gestoken, terwijl hij er ook voor had kunnen kiezen om (eerst) met het mes te dreigen. Om die reden komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is voldaan het proportionaliteitsvereiste, zodat het beroep op noodweer niet slaagt.
Daarmee wordt toegekomen aan de stelling van de verdediging dat het handelen van de verdachte valt aan te merken als noodweerexces.
Noodweerexces
Noodweerexces betreft de situatie waarin een verdachte te ver gaat in de noodzakelijke verdediging vanwege de hevige emotie die door de wederrechtelijke aanranding is veroorzaakt.
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte uit boosheid en uit wraak heeft gehandeld en dat daarmee geen sprake was van een verontschuldigbare hevige gemoedsbeweging. Daarnaast heeft ze beargumenteerd dat de verdachte een moment van bezinning en rust heeft gehad nadat hij de bak naar [slachtoffer ] gooide en dat een eventuele hevige gemoedsbeweging niet in de weg stond aan zijn gevoel van boosheid en wraak.
De rechtbank merkt echter op dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet zonder meer gezegd kan worden dat emoties zoals boosheid en gevoelens van wraak, voortkomend uit een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, reeds om hun aard in de weg staan aan een geslaagd beroep op noodweersexces. Verder stelt de rechtbank vast dat hoewel de verdachte na het gooien met de bak een aantal stappen naar achteren heeft kunnen zetten en daarmee een moment loskwam van de aanval door [slachtoffer ] , de noodweersituatie daarmee niet ten einde was. Om die reden volgt de rechtbank de standpunten van de officier van justitie niet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in zijn derde verhoor bij de politie heeft verklaard dat het zwart voor zijn ogen werd en hij zich niet bewust was van hij deed. [eigenaar van de slagerij] en [slachtoffer ] hebben hem woedend gemaakt. Hij had geen controle meer over zichzelf.
Gelet hierop, in samenhang bezien met de feiten dat de aanval op de verdachte heeft plaatsgevonden in een kleine, afgesloten ruimte, het een twee-tegen-één-situatie was, het hevige geweld tegen de verdachte al was aangevangen (in de woorden van [eigenaar van de slagerij] : “ [slachtoffer ] ging los”), dat alles in een tijdsbestek van minder dan één minuut heeft plaatsgevonden en dat [slachtoffer ] de weg naar de deur bleef versperren, acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte die in essentie is veroorzaakt door het tegen hem gebruikte geweld. Hiertoe draagt bij dat aannemelijk is geworden dat de verdachte bang was dat hem iets ernstigers zou worden aangedaan en dat hij gezien zijn benarde situatie het gevoel heeft gehad dat hem een vluchtmogelijkheid ontbrak. Gelet op de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging acht de rechtbank aannemelijk geworden dat deze gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging door verdachte. De rechtbank acht voorts van belang dat de verdachte het mes niet al bij zich had op het moment waarop hij de keuken betrad en dat zijn keuze op het gebruik van dit mes is gevallen, omdat er geen ander – minder ingrijpend – middel voorhanden was.
De verdachte komt dan ook een succesvol beroep toe op noodweerexces. De verdachte is daarom niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam van vrouw van slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 151.067,10, bestaande uit materiële schade.
Omdat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging zal de rechtbank de benadeelde partij haar in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren.

13.De beslissing

De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van het bij dagvaarding impliciet primair ten laste gelegde feit, namelijk moord;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt
-
doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. J.C. U-A-Sai, rechter,
mr. D.R. Glass, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Velden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2019.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Ook bekend als [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1986 [geboorteplaats].
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal zaaksdossier met het nummer [nummer] (genaamd Fréjus), van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 554).
3.Proces-verbaal van aanhouding, p. 21-22.
4.Proces-verbaal, p. 26-27.
5.Een geschrift, te weten het ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van het Nederlands Forensisch Instituut, van 9 augustus 2018, p. 5.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 57.
7.Een geschrift, te weten ‘ Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop gepleegd in Den Haag op 17 juli 2018’, van het Nederlands Forensisch Instituut, van 26 juli 2018, p. 79.
8.Proces-verbaal onderzoek telefoon [nummer], p. 302-303.
9.Proces-verbaal camerabeelden [slagerij] 17 juli 08:30 t/m 10:18 uur, p. 279-280.
10.De rechtbank heeft enige kleine aanpassingen in de tekst van deze processen-verbaal aangebracht die de inhoud niet raken maar de leesbaarheid bevorderen.
11.Proces-verbaal beelden [slagerij] 17 juli ’18 10:18-14:48, p. 264, met fotobijlagen, p. 272-274.
12.Proces-verbaal beelden [slagerij] 17 juli ’18 10:18-14:48, p. 265, met fotobijlagen, p. 275-276.
13.Proces-verbaal camerabeelden [slagerij], p. 236, met fotobijlagen, p. 239-251.
14.Proces-verbaal camerabeelden [slagerij], p. 237, met fotobijlagen, p. 252-261.
15.Fotobijlage bij proces-verbaal camerabeelden [slagerij], onderste foto, p. 251.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [eigenaar van de slagerij] , p. 113.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [eigenaar van de slagerij] , p. 114-115.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [eigenaar van de slagerij] , p. 520-521.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte [eigenaar van de slagerij] , p. 542-543.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 350.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 352-355.