ECLI:NL:RBDHA:2019:5034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
09/755038-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en schuldwitwassen in een strafzaak tegen een vrouw en haar partner

Op 20 mei 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 48-jarige vrouw uit Den Haag, die werd beschuldigd van verduistering van goederen bij een landelijke winkelketen in Delft. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Haar 43-jarige partner, die werd verdacht van schuldwitwassen, is vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de partner bij de verduistering. De vrouw had een groot aantal goederen verduisterd, waaronder accessoires voor elektronische apparatuur en andere artikelen, die zij had meegenomen uit haar functie als leidinggevende bij de winkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partner van de vrouw niet op de hoogte was van de verduistering en dat er geen sprake was van grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van de goederen. De rechtbank heeft de benadeelde partij, de winkelketen, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De kosten die de benadeelde partij had gemaakt in verband met de vordering zijn begroot op nihil.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/755038-18
Datum uitspraak: 20 mei 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 3 december 2018 (regie) en 6 mei 2019 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Sytema naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode 1 september 2016 tot en met 14 februari 2018 te Delft tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, 1484 of meer goederen, bestaande uit accessoires voor elektronische apparatuur, pennen, aanstekers, chocola, fotoalbums, textiel en/of diverse soorten verlichting, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, en welk goed zijn mededader uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten in de functie van leidinggevende bij voornoemde [bedrijf] , in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich hebben toegeëigend;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2016 tot en met 14 februari 2018 te Delft, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, 1484 of meer ( [bedrijf] )goederen, waar onder accessoires voor elektronische apparatuur, pennen, aanstekers, chocola, fotoalbums, textiel en/of diverse soorten verlichting, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of gebruikt, terwijl hij, verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat deze voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.

3.Vrijspraak

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen. Zij heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit, omdat de verdachte geen wetenschap had van de verduistering en ook geen sprake was van grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van de goederen, omdat hij zijn partner naar de herkomst heeft gevraagd en een plausibel antwoord kreeg.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Medeplegen van verduistering (primair tenlastegelegde)
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan verduistering. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Schuldwitwassen (subsidiair tenlastegelegde)
Vast staat dat 1484 goederen afkomstig van [bedrijf] in het huis van de verdachte en zijn partner, medeverdachte [naam] , zijn aangetroffen en dat de verdachte betrokken was bij de verkoop van verschillende goederen via Marktplaats en rommelmarkten. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen die zijn aangetroffen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van schuldwitwassen van een goed vereist dat sprake is van grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van het goed. Daarvan is sprake indien de verdachte bij enig nadenken over de hem bekende gegevens betreffende het goed, had kunnen vermoeden dat het goed van misdrijf afkomstig was en hij zonder nader onderzoek naar de herkomst van het goed niet had mogen handelen zoals is bewezen verklaard. Wat van de verdachte omtrent de in acht te nemen voorzichtigheid verwacht mag worden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
De verdachte heeft verklaard dat zijn partner [naam] bij [bedrijf] werkzaam was en dat zij hem heeft verteld dat zij daar goederen tegen een gereduceerd tarief kon kopen. Hij gaf [naam] wel eens € 50,- of € 75,- mee, waarvan diverse goederen bij [bedrijf] werden gekocht. De verdachte is meermalen bij [bedrijf] geweest om tassen met spullen van [naam] aan te nemen. Op camerabeelden uit het dossier is te zien dat dit in ieder geval driemaal is gebeurd. De verdachte heeft verklaard dat hij [naam] wel eens heeft gevraagd of zij dit wel allemaal kon kopen. [naam] zei dan dat het ‘1 plus 1 gratis’ was of dat er een actie was. Medeverdachte [naam] heeft eveneens verklaard dat de verdachte niet wist dat zij niet voor de goederen betaalde en dat zij telkens een verhaal verzon om de ‘aankopen’ te verantwoorden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van de goederen. De verdachte heeft zijn partner gevraagd naar de herkomst van de goederen en zij heeft hem daarop een niet op voorhand geheel onwaarschijnlijk antwoord gegeven. Verdere harde aanwijzingen dat de verdachte had moeten vermoeden dat de goederen waren verduisterd bevat het dossier niet. Aan de verdachte kan niet worden tegengeworpen dat hij de mededelingen van zijn partner, waarmee hij samenwoont, niet in twijfel heeft getrokken. Wellicht kan hem naïviteit worden verweten, maar dat legt onvoldoende gewicht in de schaal voor een veroordeling. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van schuldwitwassen.

4.De vordering van de benadeelde partij

[bedrijf] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 32.793,34.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat de onderzoekskosten geen rechtstreekse schade zijn en de post weggenomen goederen onvoldoende is onderbouwd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in lijn met zijn vrijspraakverweer niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij [bedrijf] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mr. A.J. Japenga, rechter,
mr. J. Montijn, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Haalem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 mei 2019.