Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 30 januari 2019;
- de akte uitlaten bewijsopdracht na tussenvonnis van de zijde van [gedaagde] ;
- de antwoordakte uitlaten na tussenvonnis van de zijde van Vebra.
Rechtbank Den Haag
In deze civiele procedure, die zich afspeelt voor de Rechtbank Den Haag, betreft het een burenrechtelijk geschil tussen VEBRA N.V. en een gedaagde partij over de aanwezigheid van een balkon. De zaak is gestart door VEBRA, die als eiseres in conventie en verweerster in reconventie optreedt, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. de Groot. De gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. R.K. van der Brugge, heeft in reconventie een tegenvordering ingesteld. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 30 januari 2019 de gedaagde partij opgedragen te bewijzen dat er vanaf 19 november 1997 voor een periode van langer dan twintig jaar een balkon aanwezig is geweest ter hoogte van het pand van de gedaagde.
De rechtbank heeft in het vonnis van 8 mei 2019 geoordeeld dat de gedaagde partij in zijn bewijsopdracht is geslaagd. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen, waaronder de heer B en mevrouw C, als voldoende specifiek beoordeeld om aan te tonen dat het balkon vóór 19 november 1997 aanwezig was en tot na 31 augustus 1999 is blijven bestaan. VEBRA's vordering tot verwijdering van het balkon is afgewezen op grond van verjaring, zoals bepaald in artikel 3:314 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank heeft de proceskosten in conventie gecompenseerd, terwijl de gedaagde partij in reconventie is veroordeeld in de proceskosten van VEBRA. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissingen met betrekking tot de verwijdering van de balkonconstructie en de proceskosten onmiddellijk uitgevoerd kunnen worden, ondanks eventuele hoger beroep procedures.