ECLI:NL:RBDHA:2019:5009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
09/777034-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en noodweer in jeugdstrafzaak met vrijspraak voor feit 1

Op 16 mei 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van drie personen. De zaak werd behandeld in tegenspraak en de verdachte was civielrechtelijk gesloten geplaatst. De rechtbank heeft de zaak op 2 mei 2019 behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. G.J. Schoep, de verdachte heeft aangeklaagd voor drie feiten van mishandeling. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. B. Kuppens, heeft een beroep op noodweer gedaan voor feit 1, waarbij de verdachte zich verzette tegen de aanhouding door een aangever. De rechtbank oordeelde dat het geweld van de aangever niet proportioneel was en dat de verdachte zich mocht verdedigen, waardoor hij voor feit 1 werd vrijgesproken. Voor feit 2 en feit 3, waarbij de verdachte de slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] heeft mishandeld, werd de verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 74 dagen, met bijzondere voorwaarden, en oordeelde dat de verdachte zich moet houden aan de begeleiding van de jeugdreclassering. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering, terwijl de vordering van [slachtoffer 3] werd toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777034-18
Datum uitspraak: 16 mei 2019
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft dit vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
thans civielrechtelijk gesloten geplaatst in: [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op de zitting van 2 mei 2019 behandeld.
De officier van justitie in deze zaak is mr. G.J. Schoep en de raadsvrouw van de verdachte is mr. B. Kuppens.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in Zoetermeer op verschillende dagen drie mensen heeft mishandeld.
Deze drie feiten staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage I deel uitmaakt van
dit vonnis.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist de verdachte te veroordelen voor feit 1, feit 2 en feit 3, in die zin dat dat officier van justitie betreffende feit 3 bewezen acht dat de verdachte
[slachtoffer 1] op één tijdstip in de periode van 16 februari 2018 tot en met 26 juni 2018 heeft mishandeld, namelijk op 16 juni 2018.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangegeven dat de verdachte, die de winkel van aangever [slachtoffer 2] heeft verlaten zonder te betalen voor de reparatie van zijn mobiele telefoon en vervolgens is weggerend, door aangever mocht worden vastgepakt en dat aangever voorts mocht doen wat nodig was om de verdachte te kunnen overdragen aan de politie. Toen de verdachte zich verzette heeft aangever geweld gebruikt dat passend was bij de situatie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte wat feit 1 betreft een beroep gedaan op noodweer en bepleit dat vrijspraak dient te volgen. De verdachte heeft zich inderdaad zelf in een situatie gebracht die hem problemen kon opleveren door zonder te betalen de winkel uit te lopen omdat hij het niet eens was met de reparatie van zijn mobiele telefoon. Het geweld dat aangever [slachtoffer 2] vervolgens heeft gebruikt was echter niet proportioneel. Aangever heeft de verdachte meerdere keren geslagen terwijl de verdachte op de grond lag. Aangever zat ook bovenop de verdachte. Het letsel van de verdachte ondersteunt het standpunt van de verdachte. De verdachte heeft geprobeerd zich tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangever te verzetten en heeft geprobeerd aangever van zich af te duwen. Het kan best zo zijn geweest dat de verdachte dit heeft gedaan door met zijn handen tegen de keel van aangever te duwen. Er is geen ondersteunend bewijs dat de verdachte aangever ook een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Uit het letsel van aangever blijkt dit niet.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de verklaring die de verdachte ter zitting heeft afgelegd.
Wat betreft feit 3 heeft de raadsvrouw primair vrijspraak bepleit. Zij heeft aangevoerd dat de verdediging twijfelt aan de geloofwaardigheid van de verklaring van aangeefster
[slachtoffer 1] nu zij en de verdachte een explosieve relatie hadden, die regelmatig aan en dan weer uit was en zij ook tegen de verdachte heeft gezegd dat zij de aangifte uit wraak heeft gedaan en hem niet meer kon intrekken. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat alleen het incident op 16 juni 2018 bewezen kan worden, omdat getuige [getuige 1] een verklaring heeft afgelegd die de aangifte bevestigt.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
Op 26 juni 2018 te Zoetermeer verlaat de verdachte de telefoonwinkel van aangever
[slachtoffer 2] zonder te betalen omdat hij het niet eens is met de reparatie van zijn mobiele telefoon. De verdachte rent weg en aangever gaat achter hem aan. Op een gegeven moment krijgt aangever de verdachte te pakken en houdt hij hem stevig vast. Aangever zegt tegen de verdachte dat hij is aangehouden.
De verdachte verzet zich. Hij roept dat aangever hem moet loslaten en volgens aangever geeft de verdachte hem een vuistslag in zijn gezicht en grijpt hij aangever bij zijn keel.
Aangever verklaart dat hij de verdachte vervolgens twee klappen heeft gegeven om zijn verzet te staken.
De verdachte verklaart dat hij inderdaad is weggerend zonder te betalen, dat aangever hem op een gegeven moment vastpakte en dat hij toen heeft gezegd dat hij hem moest loslaten, maar dat aangever hem bij de keel pakte en op de grond gooide en hem, toen hij op de grond lag, meerdere keren heeft geslagen. Ook is aangever bovenop de verdachte gaan zitten.
De verdachte laat verbalisant diverse verwondingen zien, zoals weergeven op pagina 65 tot en met 67 van het dossier. De verdachte verklaart geprobeerd te hebben aangever van zich af te duwen en zijn handen voor zijn hoofd te hebben gehouden om de klappen tegen te houden.
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat aangever gepast geweld mocht gebruiken om de verdachte vast te houden teneinde hem aan de politie te kunnen overdragen. De verdachte had immers de winkel van aangever verlaten zonder voor de reparatie van zijn mobiele telefoon te betalen.
Gelet op het letsel van de verdachte, zoals weergegeven in het dossier, is de rechtbank echter van oordeel dat het door aangever gebruikte geweld niet gepast was.
De verdachte mocht zich dan ook verdedigen tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangever. Hij heeft geprobeerd aangever weg te duwen en daarbij kan hij tegen de keel van aangever hebben geduwd. Dat de verdachte aangever ook een vuistslag zou hebben gegeven, blijkt niet uit het dossier en ook wordt ook niet door het letsel van aangever ondersteund. De reactie van de verdachte voldoet aan de vereisten van een noodzakelijke verdediging. Het beroep op noodweer wordt dan ook gehonoreerd.
Met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht wordt mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking gebracht. Onder mishandeling wordt daarom verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, zonder dat daartoe een rechtvaardigingsgrond bestaat.
Nu de rechtbank van oordeel is dat aannemelijk is dat de verdachte het door hem gepleegde geweld in noodweer heeft gepleegd, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat de verdachtes ten laste gelegde gedraging wederrechtelijk is gepleegd en als ‘mishandelend’ kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van feit 1.
Feit 2
De rechtbank zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft ter zitting bekend dit feit te hebben gepleegd.
De rechtbank heeft bij de beoordeling de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
- de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 2 mei 2019;
- een proces-verbaal van aangifte van 23 juni 2018, met bijlagen, opgenomen in
het dossier met het nummer PL1500-2018166552-1, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 3] (p. 46-50);
- een proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 3] van 27 juni 2018, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500- 2018166552-2 (p. 51-53);
- een geschrift, te weten medische informatie van 26 juni 2018, opgesteld door
[naam] , KNO-arts in het [ziekenhuis] te Zoetermeer (p. 54);
- een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] van 27 juni 2018, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2018166552-4 (p. 55-56);
- een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 27 juni 2018, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2018166552-3 (p. 57-58).
Nadere (bewijs)overweging
De verdachte heeft ter zitting verklaard aangever [slachtoffer 3] met gebalde vuist op zijn neus te hebben geslagen en hem bij zijn blouse te hebben gepakt en heen en weer te hebben geduwd.
Gelet op de aangifte en de verklaring van de getuige [slachtoffer 1] , de ex-vriendin van de verdachte, acht de rechtbank ook bewezen dat de verdachte aangever meerdere malen tegen zijn borst heeft geslagen. Voor het onderdeel van de tenlastelegging waarin staat vermeld dat de verdachte aangever bij zijn keel zou hebben gegrepen, zit in het dossier onvoldoende bewijs. De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Dat de ex-vriendin van de verdachte hem die dag tot de mishandeling van aangever [slachtoffer 3] zou hebben aangezet, zoals de verdachte ook heeft verklaard, acht de rechtbank
- gelet op genoemde verklaring van [slachtoffer 1] , maar ook op de verklaring van [getuige 1] - niet aannemelijk.
De rechtbank acht feit 2 minus het onderdeel ‘bij de keel te grijpen’ bewezen.
Feit 3 [1]
Op 26 maart 2018 doet [slachtoffer 1] aangifte van mishandeling. Zij heeft aangegeven in de periode dat zij met de verdachte een relatie had diverse malen te zijn mishandeld. [2]
Op 27 juni 2018 doet zij nogmaals aangifte. [3] In deze laatste aangifte heeft zij aangegeven dat zij op 26 juni 2018, maar ook op 16 juni 2018 door de verdachte is mishandeld.
Op 26 juni 2018 heeft de verdachte haar met zijn voet weggeduwd, tegen haar buik getrapt en haar daarna bij haar keel gepakt en in haar keel geknepen. Na ongeveer 10 seconden liet hij haar los en duwde hij haar tegen de grond, aldus aangeefster
Anderhalve week eerder, op 16 juni 2018 heeft de verdachte haar ook met beide handen bij de keel gepakt en haar keel dicht geknepen, waardoor zij amper lucht kreeg. Hij tilde aangeefster ook op, waardoor haar voeten van de grond los kwamen.
Toen aangeefster even later los was en naar huis liep, kreeg zij een paniekaanval.
Zij is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Op 16 juni 2018 was getuige [getuige 1] ook aanwezig. Hij hoorde verdachte en aangeefster ruziën over geld en zag dat de verdachte aangeefster met beide handen bij de keel greep. Hij zag dat de verdachte aangeefster een klein stukje van de grond optilde. Hij denkt dat het ongeveer een seconde duurde en zag dat de verdachte aangeefster daarna gelijk weer losliet. Toen de getuige aangeefster omstreeks 22.30 uur appte hoe het maar haar ging, antwoordde zij dat ze in het ziekenhuis lag door een hyperventilatie aanval. [4]
De verdachte heeft bij de politie en ter zitting ontkend aangeefster te hebben mishandeld.
De verdachte heeft verklaard dat aangeefster boos op hem was omdat de relatie uit was en dat zij daarom aangifte heeft gedaan. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij en aangeefster veel ruzie hadden en vaak blowden. Wat betreft 16 juni 2018 heeft de verdachte ter zitting verklaard dat aangeefster erg dronken was en dat hij haar alleen wilde helpen.
De verdachte heeft verklaard aangeefster wel te hebben geduwd, maar haar niet bij haar keel te hebben gepakt. Dat aangeefster in het ziekenhuis is opgenomen vanwege een paniekaanval heeft de verdachte ook gehoord. Volgens de verdachte is dit gekomen omdat [getuige 1] en hij aangeefster alleen achter lieten en niet doordat hij haar bij de keel zou hebben gepakt. [5]
Van de zijde van de verdediging is gesteld dat wordt getwijfeld aan de geloofwaardigheid van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] nu zij en de verdachte een heftige relatie hadden, die regelmatig aan en dan weer uit was, en zij ook tegen de verdachte heeft gezegd dat zij de aangifte uit wraak heeft gedaan, maar hem niet meer kon intrekken.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van aangeefster wellicht niet op alle punten betrouwbaar is, doch dat wat betreft het gebeurde op 16 juni 2018, de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van aangeefster als betrouwbaar moet worden aangemerkt. Getuige [getuige 1] was bij het incident aanwezig en heeft de verklaring van aangeefster bevestigd. Dat aangeefster later die avond na een paniekaanval in het ziekenhuis is beland, geeft naar het oordeel van de rechtbank aan hoeveel invloed het incident op haar heeft gehad.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte aangeefster op een tijdstip in de periode van 16 februari 2018 tot en met 26 juni 2018 heeft mishandeld door haar bij de keel te pakken en bij de keel op te tillen. Het bedoelde tijdstip is 16 juni 2018.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank is op grond van de onder paragraaf 3.4 genoemde bewijsmiddelen overtuigd dat de verdachte de feiten 2 en 3 heeft gepleegd.
De bewezenverklaring staat vermeld in bijlage II, die deel uitmaakt van dit vonnis.

4.De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.

5.De straf en/of maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie
voor de duur van 94 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad), echter met toevoeging van het volgen van een dagbesteding en zonder een contactverbod met de slachtoffers noch met [naam] .
De officier van justitie heeft benadrukt de behandeling bij De Waag absoluut noodzakelijk te vinden.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat het toezicht en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen zijn.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke straf wordt opgelegde dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Tegen een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden verzet de verdediging zich niet.
Een contactverbod met de slachtoffers is, aldus aangegeven, niet nodig en ‘het naar school gaan’ dient vervangen te worden door ‘het hebben van een dagbesteding’. De verdachte is bereid zich aan de hem op te leggen bijzondere voorwaarden te houden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan mishandeling. Hij heeft zijn ex-vriendin bij de keel gepakt en haar bij haar keel opgetild en voorts [slachtoffer 3] , een jongen die hij kende, met zijn vuist op zijn neus gestompt en hem tegen zijn borst geslagen. De stomp op de neus van [slachtoffer 3] is zó hard aangekomen dat hij even bewusteloos was. Er is voorts gedurende langere tijd sprake geweest van een zwelling en drukpijn in de neus van [slachtoffer 3] . Zoals uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt, heeft het gebeurde ook psychisch een grote impact op [slachtoffer 3] gehad. Hij heeft last van hevige angstgevoelens en nachtmerries.
Ook de ex-vriendin van de verdachte heeft gevolgen van de mishandeling ondervonden. Zij kreeg een paniekaanval en moest naar het ziekenhuis.
Dat de verdachte zonder na te denken zeer agressief heeft gehandeld, neemt de rechtbank de verdachte erg kwalijk.
De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 8 april 2019, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank heeft de rapporten gelezen van de Raad, de jeugdreclassering en de psycholoog.
De psycholoog heeft vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Daarnaast is sprake van een ouder-kindrelatieprobleem. Ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was dit het geval.
De psycholoog kan de vraag in hoeverre de gebrekkige ontwikkeling een rol heeft gespeeld in de totstandkoming van de thans tenlastegelegde feiten niet beantwoorden.
De verdachte heeft moeite om zich te conformeren aan de maatschappelijk geaccepteerde normen en waarden en stelt zich zelfbepalend op. Zonder interventie wordt het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als hoog ingeschat. De verdachte dient zijn emoties op een adequate wijze te leren uiten, maar ook om deze bespreekbaar te maken. De psycholoog acht behandeling van de verdachte noodzakelijk.
In het meest recente rapport van de Raad d.d. 29 april 2019 leest de rechtbank dat er ernstige zorgen waren over het ontbreken van een vaste verblijfplaats, dagbesteding en onderwijs, maar dat deze zorgen inmiddels door het verblijf van de verdachte binnen de gesloten jeugdhulpinstelling [naam] worden aangepakt. De Raad ziet dat de verdachte baat heeft bij de geboden duidelijkheid en structuur binnen de gesloten setting. De verdachte laat zien dat hij sociaalvaardig is en dat hij graag wil toewerken naar zelfstandigheid.
Hij staat momenteel op de wachtlijst voor het [naam] traject op [naam] . Verder heeft hij een positieve schoolgang en doet hij momenteel eindexamen (vmbo TL), waarna hij deelcertificaten wil behalen (MBO).
De verdachte zal de komende periode aan de slag gaan met doelen en hulpverlening vanuit het civiele kader. De Raad is van mening dat het [naam] traject en werk en onderwijs prevaleren boven het opleggen van een taakstraf. Gelet op de ernst van de tenlastegelegde feiten en de omstandigheid dat het geweldsdelicten betreffen dient naast het [naam] traject behandeling bij de Waag (of een soortgelijke instelling) overwogen te worden.
De Raad acht een jeugdreclasseringkader nodig om dit op te pakken, temeer nu de verdachte
bijna de leeftijd van achttien jaar bereikt, waardoor het civiele kader weg zal vallen.
De problematiek van de verdachte maakt, aldus de Raad, dat een langer begeleidingskader nodig is. Geadviseerd wordt om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest van de verdachte, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van de meldplicht, het naar school gaan en het zich houden aan het programma [naam] , het meewerken aan urinecontroles, het zich houden aan een contactverbod met de slachtoffer(s) en het volgen van een behandeling bij de Waag of een soortgelijke instelling indien de jeugdreclassering dit nodig acht. De Raad adviseert voorts de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden direct uitvoerbaar te verklaren.
Op de zitting is namens de Raad meegedeeld dat een systeembehandeling bij De Waag nodig is, maar dat De Waag voorts dient te beoordelen welke individuele behandeling de verdachte nodig heeft. Zijn agressieproblematiek kan daarin worden meegenomen.
Van de zijde van Stichting Jeugdbescherming west is nog meegedeeld dat het hebben van een zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing of werk een vereiste is voor deelname
aan het [naam] traject.
De op te leggen straf / maatregel
De rechtbank komt tot de volgende straf. Zij houdt daarbij rekening met de ernst van de feiten, de oriëntatiepunten die gelden in soortgelijke gevallen en de informatie van de psycholoog, de Raad en Stichting Jeugdbescherming west.
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie een passende straf is. Het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie is gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank weegt daarbij mee dat de verdachte inmiddels sinds 8 augustus 2018 in een gesloten setting verblijft en aldaar een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De rechtbank acht een voorwaardelijke jeugddetentie aangewezen zodat de begeleiding van de jeugdreclassering ook na zijn meerderjarigheid doorloopt. Het voorwaardelijke deel van de straf zal de verdachte alleen hoeven uit te zitten als hij zich gedurende de proeftijd van twee jaar niet aan de gestelde voorwaarden houdt.
De rechtbank sluit wat betreft de bijzondere voorwaarden grotendeels aan bij het advies van de Raad.
De rechtbank zal het uitgezette traject van plaatsing bij [naam] van [naam] niet doorkruisen. De uitwerking en het monitoren van dit traject behoort echter in het civielrechtelijke kader en derhalve zal de rechtbank het houden aan het programma van [naam] niet als bijzondere voorwaarde opnemen.
De rechtbank acht ook een contactverbod met de slachtoffers niet noodzakelijk, nu er geen aanwijzingen zijn dat thans nog sprake is van bedreigingen richting de slachtoffers.
De verdachte is onder begeleiding in gesprek met zijn ex-vriendin en heeft aan [slachtoffer 3] inmiddels zijn excuses aangeboden. Een contactverbod met [naam] , de broer van [slachtoffer 3] is evenmin aan de orde. Dat contact is weliswaar ongewenst, maar heeft niets te maken met onderhavige zaak. Voorts gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte, zoals hij ter zitting heeft beloofd, elk contact met [naam] zal blokkeren.
De rechtbank zal naast het naar school gaan, het hebben van een andere zinvolle dagbesteding opnemen in de bijzondere voorwaarden.
Nu de verdachte gesloten geplaatst is en zeker nog tot zijn achttiende verjaardag een traject in het civiele kader zal volgen, ziet de rechtbank geen reden het toezicht en de bijzondere voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

6.De vorderingen van de benadeelde partijen

6.1
Feit 1
[slachtoffer 2]heeft een vordering ingediend voor het bedrag van
€ 699,90, bestaande uit een bedrag van € 299,90 aan materiële schade en een bedrag van € 400,00 aan immateriële schade, kort gezegd smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de materiële schade in zijn geheel toe te wijzen en de immateriële schade de matigen tot een bedrag van € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot
niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering voor het overige.
6.1.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering dient te volgen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen of dat niet-ontvankelijkverklaring dient te volgen, omdat de vordering niet voldoende is onderbouwd.
6.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van feit 1 is vrijgesproken.
De benadeelde partij wordt ook veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
6.2
Feit 2
[naam]
heeft als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3]een vordering ingediend voor het bedrag van
€ 551,84, bestaande uit een bedrag van € 201,84 aan materiële schade en een bedrag van € 350,00 aan immateriële schade, kort gezegd smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de vordering in zijn geheel toe te wijzen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering bepleit, nu volgens haar spijkerbroek en de schoenen van de benadeelde partij niet zodanig bebloed waren dat vervanging noodzakelijk was.
Ook wat betreft de immateriële schade heeft de raadsvrouw niet-ontvankelijkverklaring of matiging bepleit.
6.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte wat betreft de materiële schade alle door de benadeelde partij gemaakte kosten ad
€ 201,84moet betalen. Ook de kosten van de spijkerbroek en de schoenen komen, naar het oordeel van de rechtbank, voor vergoeding in aanmerking. Deze zijn door het bloed dat uit de neus van de benadeelde partij stroomde als gevolg van de door de verdachte gegeven vuistslag onherstelbaar beschadigd. De materiële kosten acht de rechtbank alleszins redelijk.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verdachte het gehele bedrag van
€ 350,00aan immateriële schade moet betalen. De benadeelde partij heeft door toedoen van de verdachte letsel opgelopen en pijn ondervonden. Ook heeft het gebeurde gevolgen gehad voor de psychische gesteldheid van de benadeelde. De rechtbank ziet geen reden om dit bedrag aan smartengeld te verlagen, want het is een redelijk bedrag.
De verdachte dient in totaal een bedrag van
€ 551,84te betalen. Daar komt de wettelijke rente ook nog bij, te rekenen vanaf de dag dat het feit is gepleegd, zijnde 23 juni 2018, tot de dag dat het bedrag is betaald.
De verdachte wordt ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
De rechtbank zal aan de verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat hij het bedrag aan de Staat moet betalen en de Staat ervoor zorgt dat hetgeen betaald is bij de benadeelde partij terecht komt. De rechtbank legt daarbij geen vervangende jeugddetentie op.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De straf en maatregel zijn gebaseerd op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden op het moment van het plegen van de strafbare feiten.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 2 en 3 heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
feit 2
MISHANDELING;
feit 3
MISHANDELING;
verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen wat meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 74 DAGEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat
30 dagenvan deze jeugddetentie niet ten uitvoer zullen worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jaaris, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten
inzien;
3. dat hij zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering en aan huisbezoeken
(artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht);
4. dat hij zich zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten waarop zij dat willen en
zolang zij dat willen;
5. dat hij onderwijs zal volgen of een andere zinvolle dagbesteding zal hebben;
6. dat hij zal meewerken aan urineonderzoek als controle op drugsgebruik;
7. dat hij zal meewerken aan een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke
instelling (inhoudende systeembehandeling en/of een individuele behandeling die deze
instelling noodzakelijk acht), zolang dit nodig is;
de rechtbank geeft de
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht om erop toe te zien dat de veroordeelde zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
feit 1
de rechtbank verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden zijn begroot op € 0,00;
feit 2
de rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot het bedrag van
€ 551,84,
vermeerderd met de wettelijke rentete rekenen vanaf 23 juni 2018 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 551,84, vermeerderd met de wettelijke rentete rekenen vanaf 23 juni 2018, aan de Staat te betalen voor het slachtoffer
[slachtoffer 3];
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.M.E. Bernini, kinderrechter, voorzitter,
mr. H.J.M. Smid-Verhage, kinderrechter,
mr. M.M.F. Holtrop, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2019.
Bijlagen:
I) de tenlastelegging
II) de bewezenverklaring
Bijlage I. De tenlastelegging
Aan bovenbedoeld gedagvaarde persoon is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2018 te Zoetermeer [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die Sadat in zijn gezicht te stompen en/of bij de keel te grijpen (waardoor die Sadat ten val kwam);
2.
hij op of omstreeks 23 juni 2018 te Zoetermeer [slachtoffer 3] (1 januari 2004) heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] op zijn neus te stompen en/of bij de keel te grijpen en/of meermalen, althans eenmaal, tegen de borst te slaan (waardoor die [slachtoffer 3] ten val kwam);
3.
hij op een of meer tijstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 16 februari 2018 tot en met 26 juni 2018 te Zoetermeer [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen bij de keel te pakken en/of aan/bij de keel op te tillen en/of die [slachtoffer 1] meermalen in/op/tegen het lichaam te slaan en/of schoppen.
Bijlage II. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat:
2.
hij op 23 juni 2018 te Zoetermeer [slachtoffer 3] (1 januari 2004) heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] op zijn neus te stompen en meermalen tegen de borst te slaan;
3.
hij op een
tijdstipgelegen in de periode van 16 februari 2018 tot en met 26 juni 2018 te Zoetermeer [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] bij de keel te pakken en bij de keel op te tillen.
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn terug te vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met het nummer
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , met bijlagen, p. 78-99
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , met bijlagen, p. 107-110
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 57/58
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 2 mei 2019