ECLI:NL:RBDHA:2019:5008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
NL 18.18355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van Syrische man met betrekking tot verantwoordelijkheidskwesties van Griekenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de aanvraag van een Syrische man tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De IND stelde dat Griekenland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank ontving het beroepschrift van de eiser op 5 oktober 2018 en het onderzoek ter zitting vond plaats op 15 januari 2019. Eiser was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. F.K. Williams, terwijl de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd vertegenwoordigd door mr. S.Q. Sandifort.

In een eerdere tussenuitspraak op 19 maart 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat de IND niet voldoende had gemotiveerd dat de eiser in Griekenland tot de asielprocedure zou worden toegelaten en dat er ernstige vrees bestond voor systeemfouten in de asielprocedure in Griekenland, die zouden kunnen leiden tot onmenselijke of vernederende behandelingen. De rechtbank gaf de IND de gelegenheid om deze gebreken te herstellen, maar de IND heeft aangegeven hier geen gebruik van te maken.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de IND. De rechtbank oordeelde dat de IND een nieuw besluit moest nemen binnen zes weken na de uitspraak, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de IND veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.18355
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 mei 2019 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedag] 1997, van Syrische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. F.K. Williams),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S.Q. Sandifort).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Griekenland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Op 5 oktober 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2019. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft op 19 maart 2019 een tussenuitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt
overwogen.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser in Griekenland tot de asielprocedure zal worden toegelaten, hoe lang deze procedure duurt en wat de procedurele waarborgen van en tijdens de asielprocedure zijn. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld deze gebreken te herstellen.
3. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken in de besluitvorming te herstellen.
4.1
Nu verweerder de gebreken niet heeft hersteld, is voor de rechtbank niet gebleken dat geen sprake is van ernstige vrees dat de asielprocedure voor eiser in Griekenland nog steeds systeemfouten bevat die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. [1] Verweerder zal daarom eerst nader onderzoek moeten doen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, [2] welk onderzoek ertoe zou kunnen leiden dat voor het beoordelen van eisers asielaanvraag Nederland op grond van deze bepaling als verantwoordelijke lidstaat wordt aangemerkt. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling van eisers beroep op schending van artikel 17 van de Dublinverordening.
4.2
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet vanwege de niet herstelde gebreken geen mogelijkheden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank volstaat daarom met de opdracht aan verweerder een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzitter, mr. O.P.G. Vos en mr. A.K. Mireku, leden, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:ED
D:
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot