ECLI:NL:RBDHA:2019:5000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
7721961 RL EXPL 19-10022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een gering bedrag in een civiele procedure met afwijzing van buitengerechtelijke incassokosten

In deze civiele procedure heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in een zaak tussen de naamloze vennootschap AnderZorg N.V. als eiseres en een gedaagde die niet is verschenen. De eiseres vorderde een bedrag van € 52,76, waarvan € 0,14 resteerde na betaling van een groter bedrag door de gedaagde. De eiseres had gedaagde aangemaand tot betaling van het verschuldigde bedrag, maar gedaagde had slechts een deel voldaan. De kantonrechter verleende verstek tegen gedaagde, die niet op de dagvaarding had gereageerd.

De kantonrechter beoordeelde de vordering en oordeelde dat deze niet onrechtmatig of ongegrond was. Echter, de kantonrechter merkte op dat het vorderen van een dergelijk gering bedrag niet de bedoeling is van een gerechtelijke procedure, gezien de belasting van het gerechtelijk systeem. De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat gedaagde de facto had voldaan aan de aanmaning door het grootste deel van het verschuldigde bedrag te betalen.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 4,36 aan eiseres, vermeerderd met wettelijke rente over € 0,14, en heeft eiseres in de proceskosten aan de zijde van gedaagde veroordeeld, die op nihil zijn begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
RvV
Rolnummer: 7721961 RL EXPL 19-10022
Datum: 15 mei 2019
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap AnderZorg N.V.,
gevestigd te Wateringen en kantoorhoudende te Groningen,
eiseres,
gemachtigde: LAVG,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de dagvaarding van 8 april 2019 waarin gedaagde tegen de (rol)zitting van 8 mei 2019 is gedagvaard. Gedaagde is daarop niet verschenen en heeft ook anderszins niet gereageerd. Tegen gedaagde is daarom verstek verleend.
1.2.
Vervolgens is de uitspraak bepaald op heden.

2.De vordering en de grondslag

2.1.
Eiseres vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van gedaagde tot betaling van € 52,76, vermeerderd met de wettelijke rente over € 0,14 vanaf 28 maart 2019 en met de proceskosten.
2.2.
Aan haar vordering legt eiseres het navolgende – samengevat – ten grondslag. Gedaagde heeft bij eiseres een verzekering afgesloten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Voor die zorgverzekering gold een eigen risico. Eiseres heeft in 2018 een bedrag van € 329,14 aan medische kosten voor gedaagde betaald die onder het eigen risico vielen en die gedaagde dus verschuldigd was aan eiseres. De gemachtigde van eiseres heeft gedaagde op 27 december 2018 tot betaling van het hiervoor genoemde bedrag aangemaand. Tot een volledige betaling heeft dat evenwel niet geleid, nu op dit moment een bedrag van € 0,14 resteert. Dit bedrag vordert eiseres in onderhavige procedure van gedaagde. Daarnaast maakt eiseres aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten van € 48,40 en op de (tot 28 maart 2019 berekende) wettelijke rente van € 4,22. Deze bedragen is gedaagde aan eiseres verschuldigd omdat hij na het ontvangen van de veertiendagenbrief van 27 december 2018 niet tot volledige betaling is overgegaan.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
Nu tegen gedaagde verstek is verleend, dient beoordeeld te worden of de vordering de kantonrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Dat is niet het geval, zodat de vordering op de hieronder te noemen wijze zal worden toegewezen.
3.2.
Dat de vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, betekent niet dat de vordering van € 0,14 de kantonrechter ook fatsoenlijk voorkomt. De kantonrechter kan eiseres weliswaar niet het recht ontzeggen om een dergelijk gering bedrag in rechte te vorderen, maar dat laat onverlet dat het voeren van een gerechtelijke procedure, voor de inning van een objectief gezien zeer gering bedrag niet is bedoeld, mede gelet op de belasting van het gerechtelijk systeem.
3.3.
Het voorgaande brengt met zich dat de in de veertiendagenbrief van 27 december 2018 aangezegde en in onderhavige procedure gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen. Gedaagde heeft immers de facto voldaan aan de aanmaning van de gemachtigde van eiseres door na het ontvangen van de veertiendagenbrief en vóór het uitbrengen van de dagvaarding het overgrote deel (ad € 329,-) van het verschuldigde bedrag te voldoen.
3.4.
Nu de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen zal eiseres als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van gedaagde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
1. veroordeelt gedaagde om tegen bewijs van kwijting aan de eiseres te betalen de som van € 4,36 vermeerderd met de wettelijke rente over € 0,14 vanaf 28 maart 2019 tot de dag der voldoening;
2. veroordeelt eiseres in de kosten van deze procedure aan de zijde van de gedaagde, tot aan deze uitspraak, begroot op nihil;
3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Derijks, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2019.
de griffier, de kantonrechter,