6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van 15 jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, lijkt het erop dat doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de 8 en 12 jaren. Dat neemt niet weg dat het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte heeft met zijn handelen een jonge man van achtentwintig jaar oud het leven ontnomen. Daardoor heeft de verdachte de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan, zoals de moeder en de zoon van het slachtoffer in hun slachtofferverklaringen treffend hebben verwoord.
De wijze waarop het slachtoffer het leven heeft verloren kenmerkt zich door extreme gewelddadigheid en gruwelijkheid. Het slachtoffer heeft moeten ervaren hoe hij met een mes is doorstoken en, hoewel reeds ten dode opgeschreven, heeft moeten trachten te lopen voor zijn leven, daarbij achtervolgd door verdachte.
Ook de samenleving als geheel is door het handelen van de verdachte geschokt. Het incident heeft plaatsgevonden midden in een woonwijk. Veel buurtbewoners zijn geconfronteerd met het steekincident en de gevolgen daarvan. Het handelen van de verdachte heeft bij hen, maar ook bij anderen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Ook in algemene zin brengt een steekincident met dodelijke afloop voor het grote publiek gevoelens van onveiligheid met zich.
Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur, in elk geval gelegen boven de zojuist genoemde benedengrens van 8 jaar.
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
Omtrent de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 4 maart 2019. Uit dat strafblad blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Bovendien liep hij in een proeftijd met betrekking tot een veroordeling voor een diefstal met geweld. De rechtbank houdt daarmee ten nadele van verdachte rekening.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het (gezamenlijke) Pro Justitia rapport van drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, en dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, d.d. 25 november 2018.
De rapporteurs concluderen dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de geestvermogens in de vorm van impulscontroleproblematiek, al dan niet te classificeren als een periodieke explosieve stoornis. Daarnaast is sprake van ADHD, van het voornamelijk onoplettende type. De gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens bestaat
uit een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedden het handelen van de verdachte. Door de impulscontroleproblemen/periodiek explosieve stoornis liep verdachtes woede dermate hoog op dat hij de grip op de situatie en zichzelf verloor. Zijn contact met de realiteit raakte verstoord en hij raakte geheel in de ban van zijn woede. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies over en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat het feit de verdachte verminderd kan worden toegerekend.
Een en ander brengt de rechtbank tot de slotsom dat voor de bewezenverklaarde doodslag oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, zoals ook door de officier van justitie gevorderd, passend is.
Beslissing over de gevorderde maatregel
In voornoemd Pro Justitia-rapport concluderen de rapporteurs dat de kans op hernieuwde geweldsescalaties als verhoogd wordt ingeschat als de problematiek van de verdachte onbehandeld blijft.
Behandeling van zijn stoornissen dient volgens de rapporteurs klinisch gerealiseerd te worden. De kans op recidive wordt met een ambulante behandeling naar de mening van de rapporteurs onvoldoende teruggedrongen. Omdat de verdachte zich in het verleden nooit heeft geconformeerd aan behandeling in een voorwaardelijk kader, zich heeft onttrokken aan toezicht en controle, en zich sterk zelfbepalend heeft opgesteld, achten de rapporteurs een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden een gepasseerd station. De rapporteurs achten TBS met bevel tot verpleging geïndiceerd, zij het dat de verdachte tot op heden nog nooit een echt adequate en afdoende behandeling heeft gekregen. De behandelmogelijkheden zijn nog niet uitgeput. Bovendien heeft de verdachte aangegeven bereid te zijn om zich te houden aan voorwaarden en om zijn afspraken na te komen.
De rapporteurs adviseren daarom aan de verdachte TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het maatregelrapport ten behoeve van een TBS-maatregel met voorwaarden van 1 april 2019 van Fivoor, betreffende verdachte.
De rapporteur meldt dat er sprake is van een hoog recidiverisico. Het ontbreekt de verdachte aan inzicht in het recidiverisico en inzicht in zijn problematiek. De verdachte geeft aan dat hij mee zal werken aan TBS met voorwaarden als dit nodig is om de maatschappij te helpen en justitie gerust te stellen. Zelf ziet hij echter geen meerwaarde in een dergelijk traject en herkent hij zich niet in de diagnostiek zoals gesteld door de Pro Justitia-rapporteurs. De rapporteur is van mening dat de verdachte zich mogelijk formeel zal houden aan de voorwaarden, maar dat hij door het ontbreken van intrinsieke motivatie niet inhoudelijk kan profiteren van de behandeling, zodat binnen een dergelijk kader niet gekomen kan worden tot een langdurige gedragsverandering/verkleining van de kans op recidive. Daarbij komt dat de rapporteur de kans op onttrekking inschat als hoog, omdat de verdachte zich eerder heeft onttrokken aan behandeling en begeleiding in een forensisch kader.
De rapporteur is van oordeel dat het gewelds- en recidiverisico in het kader van TBS met voorwaarden niet op een verantwoorde wijze te managen is. De rapporteur adviseert daarom aan de verdachte TBS met bevel tot verpleging op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusie uit het gecombineerde psychologisch/psychiatrisch rapport over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat, teneinde dat risico te verminderen, een intensieve behandeling van verdachte, zoals door de deskundigen beschreven, noodzakelijk is.
Nu, gelet op de hoogte van de op te leggen straf, behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel en/of TBS met voorwaarden niet aan de orde is, resteert de vraag of de door de rechtbank noodzakelijk geachte behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging moet worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarde voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling dat het begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist en dat zulks tevens geldt voor verpleging van overheidswege. Daartoe is redengevend dat het begane feit zeer ernstig is en verdachte reeds eerder voor feiten die gepaard gingen met geweld is veroordeeld en ter zake nog in een proeftijd liep. Tegenover de ernst van het feit legt de omstandigheid dat verdachte nog niet eerder is behandeld voor de thans vastgestelde problematiek onvoldoende gewicht in de schaal om thans af te zien van het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank zal die maatregel dan ook opleggen.