Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 26 juni 2018;
- de akte overlegging producties van 11 juli 2018 met producties 1 tot en met 27;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 17 oktober 2018 waarin een comparitie na antwoord is bevolen;
- het proces-verbaal van de op 2 april 2019 gehouden comparitie van partijen met de daarin vermelde stukken.
2.De feiten
Freiland-eieren aan een Duitse afnemer.
Freiland-eieren zijn eieren afkomstig van pluimvee dat is gehouden en geproduceerd volgens zogenoemde KAT-normen. Dit zijn normen op het gebied van huisvesting en voeding van kippen opgesteld door de
Verein für Kontrollierte alternative Tierhaltungsformen(hierna: KAT).
b. ook anderszins werkzaam te zijn voor de verbetering van kwaliteit en afzet van eieren en vlees van pluimvee.”
Freiland-eieren kunnen worden aangemerkt. Vervolgens hebben de partijen waarmee [eiser] overeenkomsten tot levering van
Freiland-eieren had gesloten die overeenkomsten beëindigd.
directe schade. Ten aanzien van de
indirecte schadevan [eiser] heeft het gerechtshof de zaak naar de schadestaatprocedure verwezen. Het gerechtshof heeft daarbij overwogen dat CPE, met haar rapportage aan KAT van 23 juli 2004 zowel wat betreft de inhoud en met name het onvoldoende gefundeerde karakter van de conclusie ervan als de totstandkoming en met name het nalaten van een check bij [eiser] op de juistheid van de inhoud voorafgaand aan de verzending ervan, onzorgvuldig heeft gehandeld, zodat CPE gehouden was de schade die [eiser] dientengevolge heeft geleden te vergoeden. Tegen dit arrest is geen cassatie ingesteld, zodat dit in kracht van gewijsde is gegaan.
In uw mail van 3 december 204 geeft u aan dat u het maximale tekort op ca. € 225.000,- schat.
4. Over de verloren rechtszaak [eiser] tekent het CPE-bestuur geen cassatie
Over de rechtszaak [eiser] merk ik nog het volgende op. De controles die CPE in juni en juli 2004 bij pluimveebedrijf [eiser] verrichtte, waren in opdracht van KAT en vloeiden niet voort uit Nederlandse wetgeving. EZ draagt dan ook geen enkele verantwoordelijkheid – direct of indirect – voor deze controles. (…)”
3.Het geschil
4.De beoordeling
Grondslag vordering
public authoritiesin de zin van het EVRM. In alle gevallen die [eiser] heeft aangehaald, ging het weliswaar om privaatrechtelijke rechtspersonen, maar de bedragen waarvoor de betreffende staat naar het oordeel van het EHRM diende in te staan waren steeds terug te voeren op publieke taken waarmee de betreffende rechtspersoon was belast. Deze rechtspraak dient dan ook in de sleutel te worden geplaatst van de effectieve bescherming van verdragsrechten, waaraan in de weg staat dat de Staat zich aan zijn uit het EVRM voortvloeiende verplichtingen kan onttrekken door taken die (primair) door de overheid dienen te worden vervuld uit te besteden aan privaatrechtelijke organisaties. Daarvan is in dit geval echter geen sprake, nu het juist ging om door CPE uitgevoerde
privatetaken. De enkele omstandigheid dat CPE als
public authorityin de zin van het EVRM zou zijn aan te merken (vanwege de aan haar toegekende publieke bevoegdheden dan wel vanwege de nauwe verwevenheid met de Staat, zoals [eiser] betoogt) is op zichzelf onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de Staat aansprakelijk is voor alle financiële verplichtingen van CPE, ook die verplichtingen die zijn ontstaan in de uitvoering van private taken. [eiser] heeft ter comparitie nog betoogd dat uit het arrest van het EHRM van 26 september 2006, nr. 57516/00 (Campoloro/Frankrijk) valt af te leiden dat ingevolge het EVRM de Staat ook aansprakelijk is voor financiële verplichtingen die voortvloeien uit de uitoefening van een private taak. De rechtbank volgt [eiser] hierin niet. Het ging hier immers om een gemeente, derhalve een orgaan van de decentrale overheid, en geen privaatrechtelijke rechtspersoon.
922,00(2,0 punten × tarief € 461,00)