ECLI:NL:RBDHA:2019:4881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
7566086 EJ19-81109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot billijke vergoeding en transitievergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst en vermeende misleiding UWV door werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van een werknemer, hierna te noemen [verzoeker], die een billijke vergoeding en een transitievergoeding vorderde van zijn werkgever, de vennootschap onder firma [naam VOF]. De werknemer stelde dat de werkgever het UWV had misleid door onjuiste informatie te verstrekken over de financiële situatie van het bedrijf en de reden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer was sinds 1996 in dienst bij [naam VOF] en had zijn functie als Timmerman/Monteur per 31 december 2018 verloren. Hij voerde aan dat de werkgever ten onrechte had gesteld dat er geen herplaatsingsmogelijkheden waren en dat de onderneming om financiële redenen was gesloten, terwijl er volgens hem een overname van de afdeling Interieur door [naam bedrijf] had plaatsgevonden. De werkgever betwistte deze claims en voerde aan dat de sluiting van de onderneming noodzakelijk was vanwege aanhoudende financiële problemen. De kantonrechter oordeelde dat het UWV op goede gronden de ontslagvergunning had verleend en dat de verzoeken van de werknemer om een billijke vergoeding en transitievergoeding niet toewijsbaar waren. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats [plaats]
zaaknr.: 7566086 EJ VERZ 19-81109
Beschikking van de kantonrechter d.d. 30 april 2019 in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. R.D. Ramnath,
en

1.de vennootschap onder firma [naam VOF] v.o.f.,

gevestigd te [plaats] ,
2.
[verweerder 2],
wonende de [woonplaats] ,
3.
[verweerder 3],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partijen,
gemachtigde: mr. M.P. Poelman.

1.Het verloop van de procedures

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de navolgende stukken, waaruit tevens het verloop van de procedure blijkt:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 28 februari 2019;
- het verweerschrift;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 3 april 2019.

2.De overwegingen

2.1
Verzoekende partij, hierna te noemen: [verzoeker] , verzoekt, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdelijke veroordeling van verwerende partijen, hierna in vrouwelijk enkelvoud aan te duiden als: [naam VOF] , om binnen vijf dagen na de dag waarop deze beschikking wordt gegeven, aan hem te betalen:
a. de resterende transitievergoeding ad € 14.908,07 bruto, onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto;
b. een billijke vergoeding ad € 350.000,= bruto, onder verstrekking van een deugdelijke specificatie bruto/netto;
c. de wettelijke rente over de zojuist genoemde bedragen vanaf de dag dat deze verschuldigd zijn;
met veroordeling van [naam VOF] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf de 14e dag na de dag waarop deze beschikking wordt gegeven.
2.2
[verzoeker] legt het volgende aan zijn verzoeken ten grondslag. Hij is geboren op [geboortedatum] 1966. Op 3 juni 1996 is hij bij [naam VOF] in dienst getreden. Hij werkte laatstelijk bij haar in de functie van Timmerman/Monteur en verdiende laatstelijk bij haar een bruto salaris ad € 1.623,97 per maand, exclusief prestatietoeslag, vakantietoeslag en overige emolumenten. [verzoeker] werkte bij [naam VOF] op de afdeling interieur. Hij hield zich (onder meer) bezig met het op maat maken van kasten, schuifwanden en bureaus en dergelijke en het plaatsen van dit soort objecten bij de klant. Hij heeft steeds naar behoren gefunctioneerd. [naam VOF] heeft besloten om haar onderneming per 31 december 2018 te stoppen. Voor al haar werknemers (vier personen, inclusief [verzoeker] ) heeft [naam VOF] het UWV om een ontslagvergunning en een verklaring Overbruggingsregeling Transitievergoeding gevraagd. In de ontslagaanvraag heeft [naam VOF] aangevoerd dat zij haar onderneming wilde staken vanwege haar slechte financiële situatie. Herplaatsingsmogelijkheden waren er daarom niet volgens [naam VOF] . [verzoeker] heeft verweer gevoerd in de ontslagprocedure bij het UWV. Hij heeft met name betwist dat er voor de sluiting van de onderneming geen economische noodzaak was en voorts, dat [naam VOF] ten onrechte niet had onderzocht of [verzoeker] herplaatsbaar was. Het UWV heeft het verweer van [verzoeker] niet gehonoreerd. De ontslagvergunning is op 18 oktober 2018 verleend en [naam VOF] heeft de arbeidsovereenkomst met (onder meer) [verzoeker] bij brief d.d. 24 oktober 2018 opgezegd tegen 31 december 2018. Eind december 2018 heeft [verzoeker] in de [plaatselijke] krant van 13 december 2018 een artikel gelezen met de titel
[verweerders] ( [naam VOF] ) stoppen na 34 jaar in [plaats] samen. In dat artikel is onder meer het volgende vermeld:
Ouderdom. Met een knipoog geeft [verweerder 3] dat als antwoord op de vraag van de verslaggever waarom [naam VOF] (…) dichtgaat. Zelf is hij ‘nog maar’ 68 jaar oud, maar zijn compagnon [verweerder 2] heeft al zeven kruisjes achter zijn naam staan. [verweerder 3] : We wilden al eerder met pensioen, maar we konden geen opvolgers vinden. Nu doet de kans zich voor dat we op een goede manier kunnen stoppen. Hij doelt daarmee op [naam bedrijf] [plaats] dat de afdeling schuifwandkasten, binnendeuren en laminaatvoeren overneemt. [verzoeker] is verder bekend met een flyer van [naam VOF] waarin is vermeld
, de maatwinkel voor kasten, deuren en vloeren, wordt vanaf 1 januari 2019 overgenomen door [naam bedrijf]en met een flyer van [naam bedrijf] waarin is vermeld:
breidt uit door ruim 30 jaar vakmanschap over te nemen van [naam VOF] [plaats]. Op de website
www.indebuurt.nl/ [plaats]heeft [verzoeker] verder nog aangetroffen een artikel van 31 januari 2019 met de titel
De mannen van [naam bedrijf] nemen doe-het-zelfzaak [naam VOF] over. In dit artikel is onder meer vermeld:
Na ruim 24 jaar sluiten [verweerder 2] & [verweerder 3] voorgoed de deuren van de door de meeste [inwoners] welbekende doe-het-zelf zaak aan de [adres] . [naam bedrijf] ging met de heren om tafel. We hebben in overleg besloten dat het stukje maatwerk (interieur) wordt overgenomen door de mannen van [naam bedrijf] , zegt [verweerder 2] . Onze keukens konden wel op maat leveren, hoe mooi is het dan om nu nog meer van het interieur van onze klant op maat te kunnen maken! Wij maken het feestje compleet, zegt [eigenaar bedrijf]Op grond van deze berichten is het er voor te houden dat [naam VOF] in de ontslagprocedure bij het UWV niet de waarheid heeft gesproken, althans ten onrechte niet heeft gemeld dat zij haar afdeling Interieur ging overdragen aan [naam bedrijf] . Indien dat wel aan het UWV was gemeld, was geen ontslagvergunning verleend. Die overname brengt immers met zich mee dat [verzoeker] ex artikel 7:663 BW mee had moeten overgaan naar [naam bedrijf] . [naam VOF] heeft het UWV ook misleid door niet mee te delen dat zij haar onderneming niet wegens financiële problemen wilde sluiten, maar omdat haar vennoten met pensioen wilden gaan. Het UWV heeft de bedrijfseconomische redenen die [naam VOF] aan haar ontslagaanvraag ten grondslag heeft gelegd onnodig getoetst. Door ten onrechte te stellen dat zij te kampen had met financiële moeilijkheden heeft [naam VOF] het UWV, in het nadeel van [verzoeker] , de verklaring Overbruggingsregeling Transitievergoeding ten onrechte afgegeven. Indien die verklaring niet zou zijn afgegeven, had [verzoeker] recht gehad op een transitievergoeding ad € 18.123,53 bruto. [naam VOF] heeft ten titel van transitievergoeding een bedrag ad € 3.125,46 aan [verzoeker] betaald. Dit betekent dat [naam VOF] in verband hiermee nog aan [verzoeker] heeft te betalen een bedrag ad € 14.908,07 bruto. Aangezien [naam VOF] de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671BW, heeft [verzoeker] voorts op grond van artikel 7:681 BW aanspraak op de billijke vergoeding. Bij de bepaling van de hoogte van deze vergoeding is er van uit te gaan dat [verzoeker] tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd bij [naam bedrijf] had kunnen blijven werken. Hij loopt aldus mis het loon over 180 maanden. Dit totaliseert op een bedrag ad € 1.753,89 (inclusief vakantiegeld) x 180 maanden = € 315.700,20. De billijke vergoeding is in de gegeven omstandigheden vast te stellen op een bedrag ad € 350.000,=.
2.3
[naam VOF] verzoekt om [verzoeker] niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans om deze af te wijzen, met veroordeling van hem in de kosten van de procedure. Daartoe voert zij het volgende aan. [naam VOF] had sinds 1984 een Doe-het-zelf winkel in [plaats] . Sinds 2008 zijn de daarmee behaalde resultaten achteruit gegaan. Dat is het gevolg van de economische crisis, de concurrentie van de grote Doe-het-zelf ketens (Hornbach, Karwei, Gamma, e.d.) en het feit dat jongere mensen minder zelf klussen. Om het tij te keren heeft [naam VOF] op enig moment een skateafdeling geopend en is zij zich meer gaan toeleggen op het maken en monteren van kasten, deuren en schuifwanden. Tot betere resultaten heeft dit niet geleid. Over de jaren 2013 tot en met 2017 hebben de vennoten van [naam VOF] (verweerders sub 2 en 3) gezamenlijk fiscaal in het totaal verdiend € 27.676,=, ofwel een bedrag ad € 2.767,= per jaar per vennoot. Uit de jaarrekeningen 2015 – 2017 blijken de volgende resultaten: 2015: + € 13.210,=; 2016: - € 50.918; 2017: € - 9.214,=. Per ultimo 2017 was er een negatief eigen vermogen ad € 231.739,=. Als gevolg van de financiële moeilijkheden konden de belastingschulden niet tijdig worden voldaan. Om de schulden te betalen hebben de vennoten privé middelen moeten aanwenden. Pogingen om de onderneming te verkopen, zijn niet geslaagd. Aldus hebben de vennoten van [naam VOF] medio 2018 definitief moeten besluiten dat het financieel niet langer verantwoord was om de activiteiten na 31 december 2018 nog langer te continueren. In augustus 2018 heeft [naam VOF] voor haar vier werknemers, onder wie [verzoeker] , op grond van artikel 7:669 lid 1 sub a BW (het verval van arbeidsplaatsen) een ontslagvergunning gevraagd aan het UWV alsmede om een verklaring voor de toepassing van de Overbruggingsregeling. Met één van de werknemers kon vervolgens een vaststellingsovereenkomst worden gesloten. Voor de andere werknemers is op 18 oktober 2018 de ontslagvergunning verleend alsmede de verklaring dat [naam VOF] voldoet aan de voorwaarden van de Overgangsregeling Transitievergoeding. De arbeidsovereenkomsten met de werknemers zijn opgezegd tegen 1 januari 2019. Het bedrijfspand heeft [naam VOF] verkocht; als leveringsdatum is overeengekomen 31 december 2018. In december 2018 heeft [naam VOF] uitverkoop gehouden. De restanten zijn ten dele verkocht aan opkopers of afgevoerd. Per eind december 2018 heeft [naam VOF] al haar activiteiten gestaakt, met dien verstande dat enige lopende opdrachten nog in januari 2019 zijn afgerond. De stelling van [verzoeker] , dat [naam VOF] een goed lopend bedrijf had, dat zij geen kostenbesparende maatregelen heeft genomen, dat er hoge privé opnamen zijn geweest en er ‘hoge autoleasecontracten’ zijn gesloten, is niet juist en ook niet onderbouwd. [verzoeker] stelt zich ten onrechte voorts op het standpunt dat [naam VOF] haar afdeling Interieur heeft overgedragen aan [naam bedrijf] . Juist is slechts dat [naam VOF] in november 2018 met [naam bedrijf] heeft gesproken over de verkoop van met name zaagmachines en showroommodellen van deuren, schuifwanden en laminaat. Deze zaken heeft [naam VOF] vervolgens aan [naam bedrijf] verkocht voor een koopsom ad € 15.000,=. De levering van deze zaken vindt plaats vanaf januari 2019. Aan [naam bedrijf] (een bedrijf met drie werknemers) is geen personeel overgedragen, geen know how, geen handelsnaam, geen goodwill en geen orderportefeuille. Garantieverplichtingen en overeenkomsten met leveranciers zijn evenmin overgedragen. Hetzelfde geldt met betrekking tot de bedrijfsruimte. Tijdens het overleg dat [naam VOF] in december 2018 met [naam bedrijf] voerde, heeft zij aan [naam VOF] gevraagd of zij naar buiten mocht brengen dat zij de interieurafdeling van [naam VOF] had overgenomen en of ook zij dat wilde doen. [naam VOF] heeft hier zonder na te denken mee ingestemd. De berichten die vervolgens naar buiten zijn gebracht, zijn feitelijk onjuist. Van een bedrijfsovername is ten deze geen sprake. De stelling van [verzoeker] , dat [naam VOF] het UWV heeft misleid door niet te melden dat zij haar afdeling interieur aan [naam bedrijf] had overgedragen, is dus onjuist. [verzoeker] stelt zich ten onrechte op het standpunt dat [naam VOF] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Voor die opzegging had zij immers toestemming van het UWV. De billijke vergoeding waar [verzoeker] aanspraak op maakt kan om die reden niet toewijsbaar zijn op grond van artikel 7:681 BW. Ook op grond van artikel 7:682 lid 1 BW is die vergoeding niet toe te wijzen. De ontslagvergunning is terecht verleend op bedrijfseconomische gronden. Het herstel van de arbeidsovereenkomst is niet aan de orde, laat staan de toekenning van een billijke vergoeding.
2.4
De kantonrechter overweegt het volgende.
2.5
Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in het geding gebrachte producties staat het volgende vast. [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1966, is op 3 juni 1996 bij [naam VOF] in dienst getreden. Hij werkte laatstelijk bij haar op de afdeling interieur in de functie van Timmerman/Monteur en verdiende laatstelijk een bruto salaris ad € 1.623,97 per maand, exclusief toeslagen en overige emolumenten. [naam VOF] heeft vanaf 2013 te kampen gekregen met tegenvallende bedrijfsresultaten. Over de jaren 2013 tot en met 2017 hebben de vennoten van [naam VOF] (verweerders sub 2 en 3) gezamenlijk fiscaal in het totaal verdiend € 27.676,= (een bedrag ad gemiddeld € 2.767,= per jaar per vennoot). Uit de jaarrekeningen 2015 – 2017 blijken de volgende resultaten: 2015: + 13.210,=; 2016: - € 50.918; 2017: € - 9.214,=. Uit het door [naam VOF] aan het UWV overgelegde voorlopige overzicht van de in het eerste half jaar van 2018 behaalde resultaten en de prognose voor de rest van dat jaar volgt dat ook het jaar 2018 verlieslatend zou zijn. Per ultimo 2017 was het eigen vermogen € 231.739,= negatief; in 2018 is dit vermogen verder gedaald. In augustus 2018 heeft [naam VOF] , nadat zij langere tijd zonder resultaat had onderzocht of zij haar onderneming kon verkopen, besloten om haar bedrijf wegens bedrijfseconomische omstandigheden per 1 januari 2019 te staken. Zij heeft haar bedrijfspand verkocht, waarbij als leveringsdatum is overeengekomen 31december 2018. In augustus 2018 heeft [naam VOF] voor haar vier werknemers, onder wie [verzoeker] , op grond van artikel 7:669 lid 1 sub a BW een ontslagvergunning gevraagd aan het UWV alsmede om een verklaring voor de toepassing van de Overbruggingsregeling Transitievergoeding. De vergunning voor het ontslag van [verzoeker] heeft het UWV verleend op 18 oktober 2018. Per dezelfde datum heeft het UWV verklaard dat [naam VOF] voldoet aan de voorwaarden van de Overgangsregeling Transitievergoeding. De arbeidsovereenkomst met [verzoeker] is tegen 1 januari 2019 opgezegd. In december 2018 heeft [naam VOF] uitverkoop gehouden. De restanten zijn verkocht aan opkopers of afgevoerd. Per eind december 2018 heeft [naam VOF] al haar activiteiten gestaakt, met dien verstande dat enige lopende opdrachten nog in januari 2019 zijn afgerond. In of omstreeks december 2018 heeft [naam VOF] voor een bedrag ad € 15.000,= aan [naam bedrijf] verkocht met name zaagmachines en showroommodellen van deuren, schuifwanden en laminaat. [naam bedrijf] en [naam VOF] hebben in december 2018/januari 2019 via de [plaatselijke] krant en flyers naar buiten gebracht dat [naam bedrijf] de afdeling Interieur heeft overgenomen van [naam VOF] .
2.6
Artikel 7:682 lid 1 bepaalt (voor zover ten deze van belang) dat de kantonrechter, op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming van het UWV:
a. de werkgever kan veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen indien de opzegging in strijd is met artikel 7:669 lid 1 of lid 3 sub a BW;
b. aan hem , bij een opzegging in strijd met artikel 7:669 lid 1 of lid 3 sub a BW, ten laste van de werkgever een billijke vergoeding kan toekennen indien herstel in redelijkheid niet mogelijk is vanwege een omstandigheid waarbij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
Bij de beoordeling van de hierop gebaseerde verzoeken zijn in aanmerking te nemen alle feiten en omstandigheden, zoals deze zijn gebleken tijdens de bij het UWV gevoerde ontslagprocedure, alsmede alle relevante feiten en omstandigheden die nadien nog bekend zijn geworden.
2.8
Het UWV heeft in haar brief d.d. 18 oktober 2018 onder meer overwogen dat [naam VOF] met de door haar aan het UWV overgelegde jaarrekeningen 2014 – 2017 alsmede haar prognose 2018 voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [naam VOF] te kampen had met een structureel slechte of slechter worden financiële situatie, zodat haar besluit om haar onderneming per 31december 2018 te staken begrijpelijk is, terwijl naar haar oordeel voorts voldoende aannemelijk was dat zij aan haar besluit, om haar onderneming te staken, uitvoering zal geven. De stelling van [verzoeker] , dat dit laatste niet juist is, omdat [naam VOF] een deel van haar onderneming, te weten de afdeling Interieur, met ingang van 2019 heeft overgedragen aan [naam bedrijf] , heeft [naam VOF] gemotiveerd betwist met de stelling dat zij aan haar uitsluitend heeft verkocht, voor een bedrag ad € 15.000,=, met name zaagmachines en showroommodellen van deuren, schuifwanden en laminaat.
2.9
[verzoeker] verwijst ter onderbouwing van haar hier aan de orde zijnde stelling naar de in rechtsoverweging 2.2 geciteerde berichten / flyers. In die berichten is weliswaar sprake van de overname van de afdeling Interieur door [naam bedrijf] , maar daaruit volgt zonder een nadere onderbouwing, welke [verzoeker] niet heeft gegeven, niet dat sprake is van een overname in de zin van artikel 7:662 e.v. BW. Uit het enkele feit dat [naam bedrijf] (uit waarschijnlijk commerciële overwegingen) en (op verzoek van kennelijk [naam bedrijf] ) ook [naam VOF] zelf het begrip overname hebben gebezigd in hun uitingen naar derden, volgt niet dat sprake is van een overname in de zin van de wet, nu daarvoor (veel) meer nodig is dan enkel de overname van een beperkt aantal roerende zaken en de (commerciële) berichtgeving daarover. Aangezien [verzoeker] geen, althans onvoldoende (andere) feiten en omstandigheden heeft gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat [naam VOF] haar afdeling Interieur aan [naam bedrijf] heeft overgedragen zoals in artikel 7:662 e.v. BW is bedoeld, is er geen aanleiding om [verzoeker] met het bewijs van zijn stelling te belasten, zodat deze in deze procedure niet komt vast te staan.
2.1
[verzoeker] voert verder aan dat het UWV de ontslagvergunning (ook) ten onrechte heeft gegeven omdat is gebleken dat [naam VOF] haar onderneming niet heeft gestaakt vanwege financiële problemen, maar omdat haar vennoten met pensioen wilden gaan. Ter onderbouwing van die stelling verwijst hij naar het in rechtsoverweging 2.2 geciteerde artikel in de [plaatselijke] krant van 13 december 2018, volgens welk artikel de sluiting van het bedrijf van [naam VOF] samenhangt met de leeftijd van haar vennoten. Het feit dat de vennoten als reden voor de sluiting van hun bedrijf naar buiten toe hun leeftijd hebben opgegeven en niet de uit hun jaarstukken blijkende slechte financiële omstandigheden, is begrijpelijk. Men loopt nu eenmaal niet te koop met de financiële moeilijkheden die men heeft. Dat neemt niet weg dat die moeilijkheden, zoals deze uit haar jaarstukken en prognose zijn gebleken, inderdaad ten grondslag moeten hebben gelegen aan het besluit van [naam VOF] om – nadat zij zonder resultaat had onderzocht of zij haar bedrijf kon overdragen aan een derde – haar bedrijf te staken. Voor zover de vennoten van [naam VOF] bij het nemen van hun besluit mede hun leeftijd in aanmerking hebben genomen, kan dit niet tot de conclusie leiden dat het UWV de ontslagvergunning ten onrechte heeft verleend. Voor zover [verzoeker] zich op het standpunt stelt dat de slechte financiële positie van [naam VOF] het gevolg is van het beleid dat zij en haar vennoten hebben gevoerd, wordt geoordeeld dat hij ook deze stelling niet voldoende heeft onderbouwd.
2.11
Eén en ander leidt tot de conclusie dat het UWV op goede gronden heeft besloten om [naam VOF] op de voet van artikel 7:669 lid 3 sub a BW toestemming te verlenen om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen en terecht heeft geconcludeerd dat [naam VOF] voldoet aan de voorwaarden voor de Overbruggingsregeling Transitievergoeding. De verzoeken van [verzoeker] zijn daarom af te wijzen.
2.12
Aangezien [verzoeker] bij deze beschikking in het ongelijk wordt gesteld, wordt hij veroordeeld in de proceskosten.

3.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de verzoeken af;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, welke kosten aan de zijde van [naam VOF] tot op heden worden vastgesteld op een bedrag ad € 1.200,= voor salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Nijenhuis, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 april 2019.