ECLI:NL:RBDHA:2019:4872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
NL19.5345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiser en de ingangsdatum van de verleende asielvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Iraanse eiser. De eiser had eerder meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de eerste op 26 juli 2012. Deze aanvraag werd afgewezen en de daaropvolgende aanvragen werden niet-ontvankelijk verklaard. Op 24 januari 2018 diende de eiser een derde asielaanvraag in, die uiteindelijk op 8 februari 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd ingewilligd. Echter, de eiser was het niet eens met de ingangsdatum van de verleende asielvergunning, die was vastgesteld op 24 januari 2018. Hij betoogde dat de vergunning per 26 juli 2012 verleend had moeten worden, de datum van zijn eerste aanvraag. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd was, omdat het geen adequate uitleg gaf over de ingangsdatum van de vergunning. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar besloot dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand moesten blijven, omdat de staatssecretaris de vergunning had verleend op basis van de politieke activiteiten van de eiser in Nederland. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 256.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.5345

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. Y. Tamer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

ProcesverloopBij besluit van 8 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019. Partijen zijn, met bericht vooraf, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraanse nationaliteit.
2. Eiser heeft op 26 juli 2012 een eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Bij besluit van 28 oktober 2013 is deze aanvraag afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast [1] .
3. Eiser heeft op 11 november 2015 een tweede asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 17 november 2015 is de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtsgevolgen van dit besluit staan in rechte vast [2] .
4. Op 24 januari 2018 heeft eiser een derde asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 31 augustus 2018 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 29 november 2018 het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard, het besluit vernietigd, en bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen [3] . Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag alsnog ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Verweerder heeft daarbij bepaald dat de vergunning wordt verleend met ingang van 24 januari 2018, geldig tot 24 januari 2023.
5. Eisers beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verleende vergunning. Eiser betoogt dat hij had verzocht de eerdere afwijzende besluiten te herzien en dat verweerder daarop niet gemotiveerd heeft beslist. Eiser stelt dat verweerder de asielvergunning had moeten verlenen per 26 juli 2012, de datum van zijn eerste aanvraag. In de eerste en tweede procedure zijn eisers oppositionele activiteiten ten onrechte ongeloofwaardig bevonden. De huidige aanvraag van eiser ziet op eenzelfde asielgrond waarop hij zijn vorige aanvragen baseerde. De aanvraag is namelijk ingewilligd vanwege zijn vrees voor terugkeer naar Iran vanwege zijn activiteiten voor oppositiegroep Mujahedin-e Khalq (MKO).
6. Verweerder heeft in reactie op de beroepsgronden aangevoerd dat bij het bestreden besluit een verblijfsvergunning asiel is verleend omdat eiser zijn politieke activiteiten in Nederland thans toereikend heeft onderbouwd en hij, als
refugié sur place, met inachtneming van WBV [4] 2017/7, daardoor nu in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. De beschikkingen in de eerdere procedures van eiser (van 28 oktober 2013 en 17 november 2015) staan in rechte vast. Niet is gebleken dat de besluitvorming in die voorgaande procedures, gelet op de in onderhavige aanvraag ingebrachte nova, onjuist is geweest. Verweerder volhardt bij de ingangsdatum 24 januari 2018.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Uit het dossier blijkt dat eiser hangende het beroep tegen verweerders eerdere afwijzende besluit op zijn derde asielaanvraag van 24 januari 2018 herziening heeft verzocht van dat eerdere besluit. Bij brief aan verweerder van 14 september 2018 heeft eiser stukken, met vertaling, overgelegd. Eiser heeft in deze brief verzocht de documenten door Bureau Documenten te laten onderzoeken en vervolgens de beschikkingen van 28 oktober 2013 en 11 november 2015 in te trekken/te herzien en eiser per 26 juli 2012, de datum van zijn eerste asielaanvraag, alsnog als vluchteling te erkennen. Mocht dat verzoek niet worden ingewilligd, dat verzoekt eiser in deze brief om dit zorgvuldig te motiveren.
8. Vastgesteld moet worden dat het bestreden besluit geen motivering bevat van de reden van inwilliging, noch van de ingangsdatum van de verleende vergunning. Eerst bij verweerschrift is die motivering gegeven. Het bestreden besluit is dan ook ondeugdelijk gemotiveerd.
9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens schending van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Beoordeeld zal worden of er aanleiding is, gelet op de motivering in het verweerschrift, om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb. Daartoe wordt het volgende overwogen.
10. In het verweerschrift is toegelicht dat de vergunning is verleend vanwege eisers politieke activiteiten in Nederland, gelet op het beleid dat is weergegeven in WBV 2017/7.
11. In de uitspraak van deze rechtbank van 29 november 2018, waarbij het eerdere besluit tot afwijzing van eisers derde asielaanvraag werd vernietigd, is overwogen dat in de WBV 2017/7 personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van de mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten door verweerder als risicogroep worden aangemerkt. Met ingang van 1 september 2017 is deze beleidswijziging in werking getreden. In het bestreden besluit heeft verweerder de frequentie waarmee eiser met de MKO in Den Haag en Amsterdam demonstreert en het feit dat hij organisator is van deze demonstraties niet kenbaar meegewogen in zijn beoordeling naar de toepasselijkheid van de WBV 2017/7 op de situatie van eiser. Deze elementen komen immers in de door verweerder gegeven motivering dat eiser niet valt onder de specifieke risicogroep van personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van de mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten niet terug. Partijen hebben tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld. Deze uitspraak staat dan ook in rechte vast.
12. De rechtbank leidt uit de stukken van eerste asielaanvraag af dat eiser daarin naar voren heeft gebracht dat hij vervolging vreest vanwege zijn politieke activiteiten in Iran. Dit relaas is ongeloofwaardig geacht en dat oordeel staat in rechte vast. Uit de stukken van de tweede asielaanvraag leidt de rechtbank af dat eiser bij de aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht, dat zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts dat niet is aangetoond dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw. Ook dat oordeel staat in rechte vast.
13. Uit dit alles blijkt dat de verleende asielvergunning betrekking heeft op eisers activiteiten voor de MKO in Nederland. Anders dan eiser heeft betoogd, kan uit de vergunningverlening niet worden afgeleid dat eisers activiteiten voor de MKO – dus ook de activiteiten van eiser in Iran – alsnog als geloofwaardig moeten worden aangemerkt. Nu het beleid over het aanmerken als risicogroep van personen die significant kritiek uiten op de Iraanse autoriteiten eerst op 1 september 2017 is ingegaan en eiser eerst bij zijn derde aanvraag daarop een beroep heeft gedaan, heeft verweerder terecht de datum van deze aanvraag, 24 januari 2018, vastgesteld als ingangsdatum van de verleende vergunning.
14. De conclusie is dat alle rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand moeten blijven.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 256 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1/2).

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 256
(tweehonderdzesenvijftig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft het beroep bij uitspraak van 24 juni 2014 ongegrond verklaard (AWB 13/29946). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 13 mei 2015 de uitspraak in eerste aanleg bevestigd (201405978/1/V2).
2.De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft het beroep bij uitspraak van 18 januari 2016 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en de rechtsgevolgen geheel in stand gelaten (AWB 15/20361 en AWB 15/20362). De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft op 25 februari 2016 de uitspraak in eerste aanleg bevestigd (2001600589/1/V2 en 201600589/2/V2).
3.NL18.16053
4.Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000