ECLI:NL:RBDHA:2019:4783

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
18/6429 en 18/6430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking au pairvergunning en wijziging verblijfsdoel van eiseres uit Oekraïne

Op 8 mei 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken AWB 18/6429 en AWB 18/6430, waarin eiseres, een Oekraïense vrouw, in beroep ging tegen de intrekking van haar au pairvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de vergunning ingetrokken op basis van de veronderstelling dat eiseres informatie had achtergehouden over haar intenties om zich in Nederland te vestigen bij haar Nederlandse vriend. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat eiseres van meet af aan de au pairprocedure had misbruikt om in Nederland te blijven. De rechtbank vernietigde de besluiten van de staatssecretaris en gaf hem de opdracht om opnieuw te beslissen op de bezwaarschriften van eiseres. De rechtbank oordeelde dat eiseres recht had op terugbetaling van het griffierecht en een vergoeding van de proceskosten, die in totaal € 1.024,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig te motiveren waarom een vergunning kan worden ingetrokken, vooral in gevallen waar de bewijslast bij de staatssecretaris ligt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/6429
AWB 18/6430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2018 (het primaire besluit I) heeft de staatssecretaris de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘uitwisseling’ met terugwerkende kracht ingetrokken, te weten vanaf 7 april 2017.
In het besluit van 21 februari 2018 (primaire besluit II) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiseres om wijziging van de beperking (het verblijfsdoel) van haar verblijfsvergunning van “uitwisseling” naar “verblijf bij partner” afgewezen.
In de besluiten van 1 augustus 2018 (het bestreden besluit I) en 15 augustus 2018 (het bestreden besluit II) heeft de staatssecretaris de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep over de intrekking van de verblijfsvergunning geregistreerd onder zaaknummer AWB 18/6429 en het beroep over het verblijf bij partner onder zaaknummer AWB 18/6430. Eiseres heeft daarnaast verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat zij de uitkomst van deze procedures in Nederland mag afwachten. De voorlopige voorziening is geregistreerd onder zaaknummer AWB 18/6431.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Eiseres is naar de zitting gekomen, bijgestaan door haar gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wie krijgt er gelijk?
1. Eiseres krijgt gelijk. De beroepen die ze in de zaken heeft ingediend, worden alle twee gegrond verklaard. Dat betekent dat de staatssecretaris van de rechtbank de opdracht krijgt om opnieuw op de bezwaarschriften van eiseres te beslissen. Hieronder zal de rechtbank uitleggen waarom eiseres gelijk krijgt.
De feiten waarover geen verschil van mening bestaat tussen eiseres en de staatssecretaris
2. Eiseres is afkomstig uit Oekraïne. Ze is in december 2012 via een chatroom in contact gekomen met [naam] . In augustus 2013 is ze naar Nederland gekomen en hebben zij en [naam] elkaar voor het eerst ontmoet. Vervolgens hebben ze elkaar nog een aantal keer in Nederland en Oekraïne ontmoet.
3. Op 16 maart 2017 heeft eiseres een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘uitwisseling’ ingediend. Die vergunning (de au pairvergunning) is op 22 maart 2017 verleend, waarna eiseres op 11 april 2017 als au pair is begonnen bij een gastgezin in Nederland.
4. Op 19 juni 2017 zijn eiseres en [naam] verloofd. Op 4 oktober 2017 heeft eiseres een aanvraag ingediend om het verblijfsdoel van haar vergunning te wijzigen van ‘uitwisseling’ naar ‘verblijf bij partner’. Ze is gestopt als au pair en bij [naam] gaan wonen, en heeft zich op zijn adres ingeschreven in de BRP (Basisregistratie Personen). Op 1 november 2017 heeft het au pairbureau dat voor eiseres als referent optrad, aan de staatssecretaris een brief gestuurd waarin het bureau zegt niet langer als referent op te treden, omdat eiseres vroegtijdig is gestopt met het au pairprogramma. Op 6 november 2017 zijn eiseres en [naam] getrouwd. Op 21 december 2017 heeft de staatssecretaris aan eiseres een brief gestuurd waarin staat dat hij van plan is om haar au pairvergunning met terugwerkende kracht in te trekken en dat eiseres nog een zienswijze op dat voornemen mag insturen. Dat heeft eiseres gedaan. Vervolgens heeft de staatssecretaris de besluiten genomen zoals in het procesverloop vermeld.
Wat is de reden die de staatssecretaris geeft voor intrekking van de au pairvergunning?
4. In het primaire en bestreden besluit I staat dat de au pairvergunning met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, omdat eiseres niet voldoet aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. De staatssecretaris vindt dat aan de komst van eiseres naar Nederland niet primair het kennismaken met de Nederlandse cultuur en samenleving ten grondslag lag, terwijl dat wel vereist is op grond van het beleid dat de staatssecretaris voert: dat staat in paragraaf B2/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Volgens de staatssecretaris heeft het er alle schijn van dat eiseres permanent bij [naam] in Nederland wilde gaan wonen en dat ze de au pairprocedure alleen maar heeft gebruikt om Nederland op een makkelijkere manier binnen te kunnen komen. De staatssecretaris heeft in de besluiten verwezen naar de artikelen 19 en 18, eerste lid en onder f van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In die artikelen staat dat een vergunning kan worden ingetrokken als niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend, of aan een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
5. Tijdens de zitting heeft de rechtbank aan (de gemachtigde van) de staatssecretaris gevraagd op welke manier eiseres niet aan de beperking waaronder de vergunning is verleend, heeft voldaan, of aan welk voorschrift dat aan de vergunning is verbonden, zij niet heeft voldaan. Daarop heeft de staatssecretaris geantwoord dat hij nu een andere intrekkingsgrond dan de intrekkingsgrond die is genoemd in artikel 18, eerste lid en onder f van de Vw aan het bestreden besluit I ten grondslag wil leggen. Hij vindt dat artikel 18, eerste lid en onder c de intrekkingsgrond is die hier van toepassing is, en verzoekt aan de rechtbank om die intrekkingsgrond te beoordelen. Ook verzoekt hij om artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe te passen. In dat artikel staat dat een besluit, ondanks dat het niet (helemaal) klopt, in stand kan worden gelaten als aannemelijk is dat degene om wie het besluit draait, niet is benadeeld door datgene wat er niet klopt aan het besluit.
6. In het artikel dat de staatssecretaris nu ten grondslag wil leggen aan de intrekking (artikel 18, eerste lid en onder c van de Vw) staat dat een vergunning kan worden ingetrokken als: “de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid”. De staatssecretaris vindt dat van die situatie sprake is, omdat eiseres dus volgens hem van meet af aan van plan was om zich in Nederland te vestigen bij [naam] en ze daar niet eerlijk over is geweest.
Wat is de reden die de staatssecretaris geeft voor het niet wijzigen van het verblijfsdoel naar ‘verblijf bij partner’?
7. De wijziging van het verblijfsdoel ‘uitwisseling’ naar het verblijfsdoel ‘verblijf bij partner’ heeft de staatssecretaris afgewezen omdat eiseres nooit over een au pairvergunning heeft beschikt (die is immers met terugwerkende kracht ingetrokken), en ze niet over de – als gevolg van die intrekking wel vereiste – machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikt. Van strijd met artikel 8 van het EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) is geen sprake, volgens de staatssecretaris. Daarbij weegt hij in het nadeel van eiseres mee dat ze feitelijk oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van de au pairprocedure om Nederland binnen te komen zonder dat aan de normale, voor verblijf bij partner vereiste, voorwaarden (zoals bijvoorbeeld het inburgeringsvereiste) werd voldaan.
Wat is het standpunt van eiseres?
8. Eiseres zegt dat het niet klopt dat zij de au pairprocedure zou hebben gebruikt om zich op een makkelijkere manier permanent bij [naam] te kunnen vestigen. Verder vindt eiseres dat ook haar aanvraag om wijziging van het verblijfsdoel naar ‘verblijf bij partner’ ten onrechte is afgewezen. Wat ze precies heeft aangevoerd, wordt – voor zover nodig – hierna onder “Wat is het oordeel van de rechtbank?” besproken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
9. De staatssecretaris heeft (zie punt 5 van deze uitspraak) tijdens de zitting de grondslag van het bestreden besluit I gewijzigd en gezegd dat de oorspronkelijke grondslag niet de juiste is. Dat is reden om het beroep gegrond te verklaren en dat doet de rechtbank dan ook. De vraag is vervolgens of de rechtbank artikel 6:22 van de Awb, zoals de staatssecretaris heeft verzocht, moet toepassen, dan wel of er redenen zijn om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten (dat betekent: het besluit wordt vernietigd, maar de gevolgen blijven hetzelfde en de vergunning blijft dus ingetrokken). De rechtbank is van oordeel dat artikel 6:22 van de Awb niet kan worden toegepast en dat er ook geen redenen zijn om de rechtsgevolgen in stand te laten. De rechtbank vindt namelijk dat ook de nieuwe grondslag (artikel 18, eerste lid en onder c van de Vw) niet deugt. Daartoe overweegt zij als volgt.
10. Kern van het betoog van de staatssecretaris (ter onderbouwing van zowel de oorspronkelijke als de nieuwe grondslag) is dat hij vindt dat eiseres op oneigenlijke gronden gebruik heeft gemaakt van de au pairprocedure om Nederland binnen te komen, terwijl ze eigenlijk het plan had om permanent bij [naam] te blijven. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris gezegd dat de vraag is of gaandeweg de intentie is gewijzigd, of dat de intentie van meet af aan was om een gezin te vormen. Als dat laatste het geval was, dan is er informatie achtergehouden en mocht de vergunning worden ingetrokken, aldus de staatssecretaris. Hij vindt dat eiseres de au pairvergunning alleen maar als overbrugging heeft gebruikt tot het moment dat [naam] was afgestudeerd, een baan had gevonden en aan het (voor verblijf bij partner geldende) middelenvereiste kon voldoen. Zodra dat dat het geval was, is de aanvraag voor wijziging van het verblijfsdoel ingediend. Uit de vragenlijst die bij die aanvraag is ingediend, blijkt dat eiseres al meerdere keren (waaronder twee keer drie maanden) in Nederland is geweest. Dat duidt er volgens de staatssecretaris niet op dat ze alleen maar als doel had: kennismaken met Nederland en als au pair werken. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris nog gezegd dat eiseres aan het begin van haar au pairperiode een bewustzijnsverklaring heeft ingevuld waarin staat dat ze zich ervan bewust is dat ze na één jaar weer moet terugkeren naar haar eigen land. De au pairprocedure is alleen bedoeld voor au pairs en niet voor mensen die eigenlijk gezinsvorming en een definitief verblijf in Nederland op het oog hebben.
11. De rechtbank vindt dat de staatssecretaris met dit alles niet goed heeft gemotiveerd dat eiseres van meet af aan (dus op het moment dat ze haar au pairvergunning aanvroeg) gezinsvorming met [naam] op het oog heeft gehad. Eiseres en [naam] hebben – ook tijdens de zitting – uiteengezet hoe de gang van zaken volgens hen is geweest. Ze hebben verteld dat ze meteen vanaf het begin open en eerlijk zijn geweest naar het au pairbureau over het feit dat ze een relatie hadden. Ze wilden wel bij elkaar zijn, maar ze hadden niet het plan om eiseres al definitief in Nederland te laten wonen. Ze wilden elkaar eerst nog beter leren kennen en het au pairjaar mede daarvoor gebruiken. Pas toen duidelijk werd dat [naam] onverwacht vroeg zou afstuderen en ook al meteen een baan kreeg, zijn hun plannen veranderd. Eiseres heeft toen meerdere keren contact opgenomen met de IND om te vragen wat ze moest doen. Daarbij is haar door verschillende medewerkers verteld dat het au pairprogramma vroegtijdig beëindigd kon worden en dat dat haar aanvraag voor ‘verblijf bij partner’ niet negatief zou beïnvloeden. Ook is haar daarbij verteld dat het een geschikt moment was om de aanvraag in te dienen vanwege het arbeidscontract van [naam] en dat ze zich moest inschrijven in de BRP op hetzelfde adres als [naam] . Daarom heeft ze ervoor gekozen om de aanvraag voor het wijzigen van het verblijfsdoel in ‘verblijf bij partner’ op dat moment in te dienen.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in het aanvraagformulier op de vraag
“Do you have any other reason for traveling to the Netherlands, besides your participation in the au pair program?”heeft geantwoord dat haar vriend (
“boyfriend”) in Nederland woont en dat ze daarom voor Nederland heeft gekozen, maar dat haar voornaamste reden om au pair te willen worden, de cultuur en taal leren kennen is. Verder staat in het document
“Kennismakingsgesprek Au Pair”, opgesteld door het au pairbureau en gedateerd 14 februari 2017 (het document is een verslag van een skypegesprek tussen het au pairbureau en eiseres):
“What do you hope to experience? – Reizen en de taal leren! Ze wil ook dichtbij haar vriendje zijn, hij is Nederlands en ze hebben al een tijdje een relatie en daarom vindt ze het leuk om ook de taal te kunnen spreken. Na het au pair jaar gaat ze terug naar huis. Het is niet zo dat ze nu lange termijnplannen samen hebben. Zij wil graag een eigen bedrijfje beginnen. Hij moet nog afstuderen en overweegt ook om een tijdje naar de Oekraïne te komen.”
De staatssecretaris heeft tijdens de zitting gezegd dat eiseres in het gesprek met het au pairbureau heeft gezegd dat ze geen serieuze relatie met [naam] had. Voor zover de staatssecretaris dat aan wenst te merken als het achterhouden van informatie (omdat eiseres dus kennelijk volgens de staatssecretaris loog over hoe serieus de relatie in werkelijkheid was), wijst de rechtbank erop dat eiseres dat niet gezegd heeft. Ze heeft – zoals blijkt uit het hierboven geciteerde fragment – alleen gezegd dat ze geen lange termijnplannen hebben, een uitspraak die overeenkomt met haar stelling dat ze niet van plan was zich nu al in Nederland te vestigen, maar [naam] eerst beter wilde leren kennen.
Het feit dat eiseres en [naam] op het moment van het indienen van de au pairaanvraag voorzagen dat zij
in de toekomst, vanaf een moment gelegen na het au pairjaar, misschien wél definitief bij elkaar in Nederland wilden blijven, betekent niet dat daarmee vaststaat dat eiseres informatie heeft achtergehouden. Integendeel: eiseres is altijd open en eerlijk geweest over het feit dat ze een Nederlands vriendje heeft. Ze heeft eerlijk gezegd dat ze hem beter wilde leren kennen en mede daardoor voor Nederland heeft gekozen. Ze heeft ook steeds gezegd dat ze au pair wilde worden om over de Nederlandse cultuur en de taal te leren. Wat ze hierover heeft gezegd en verteld, ondersteunt haar stelling dat haar intentie gaandeweg, tijdens het au pairjaar, is gewijzigd en dat het niet een vooropgezet plan was om na een paar maanden een wijziging van het verblijfsdoel aan te vragen. De staatssecretaris heeft in zaken als deze (belastende besluiten) de bewijslast en de rechtbank vindt dat de staatssecretaris niet hard heeft gemaakt dat er informatie achter is gehouden. De staatssecretaris heeft tijdens de zitting gezegd dat het moeilijk is om in iemands hoofd te kijken. Dat moge zo zijn, maar dat betekent niet dat op basis van invulling en aannames de conclusie kan worden getrokken dat iemand oneerlijk is geweest.
12. Het bestreden besluit I is dus niet goed gemotiveerd. De rechtbank vernietigt dat besluit en geeft de staatssecretaris de opdracht om een nieuw besluit te nemen. Dat betekent dat bestreden besluit II (de wijziging van het verblijfsdoel naar ‘verblijf bij partner’) ook niet juist is; de grondslag daarvan was immers dat eiseres met terugwerkende kracht nooit over een au pairvergunning heeft beschikt, en dat klopt – zoals hiervoor is geoordeeld – niet. Ook dat besluit wordt daarom vernietigd en moet opnieuw worden genomen. Een bespreking van de andere beroepsgronden die tegen bestreden besluit II zijn aangevoerd, is gelet daarop niet meer nodig.
13. Omdat eiseres gelijk krijgt, heeft ze recht op terugbetaling van het griffierecht
(2 x 170,–) en op een vergoeding van de proceskosten in beroep. Die kosten worden begroot volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht en bedragen in totaal € 1.024,– (één punt voor het beroepschrift, één punt voor de zitting, waarde per punt € 512,–).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen in de zaken AWB 18/6429 en AWB 18/6430 gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit I en bestreden besluit II;
  • bepaalt dat de staatssecretaris opnieuw op de bezwaarschriften van eiseres moet beslissen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 340,– aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten, aan de zijde van eiseres begroot op € 1.024,–.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Langen-Wouda, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.