ECLI:NL:RBDHA:2019:4659
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvragen van Kosovaren op grond van veilig land van herkomst en ongeloofwaardige bedreigingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2019 uitspraak gedaan in de zaken NL19.7914 en NL19.7919, waarbij de rechtbank de beroepen van eisers ongegrond heeft verklaard. Eisers, afkomstig uit Kosovo, hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waren afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat Kosovo voor eisers geldt als een veilig land van herkomst. Dit betekent dat de rechtbank van mening is dat er geen gegronde redenen zijn om aan te nemen dat eisers in Kosovo een reëel risico lopen op vervolging of onmenselijke behandeling.
De rechtbank heeft verder overwogen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bescherming nodig hebben. De door hen gestelde bedreigingen van de zijde van hun familie zijn door de rechtbank als ongeloofwaardig beoordeeld. Bovendien hebben eisers hun claims niet met originele documenten onderbouwd, wat hun relaas verder ondermijnt. De rechtbank heeft opgemerkt dat eisers tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over belangrijke gebeurtenissen in hun verleden, en dat zij geen overtuigende verklaring hebben gegeven voor deze inconsistenties.
De rechtbank heeft ook in overweging genomen dat eisers in Duitsland geen asiel hebben aangevraagd voor de problemen die zij nu aanvoeren, en dat zij vanuit Duitsland zijn teruggekeerd naar Kosovo. Dit alles heeft de rechtbank doen besluiten dat de aanvragen van eisers terecht zijn afgewezen als kennelijk ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier M. van Andel, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.