In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Gambiaanse nationaliteit bezittende asielzoeker, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn opvolgende asielaanvraag buiten behandeling te stellen. Eiser had eerder, op 3 juni 2016, een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. Op 22 augustus 2018 diende hij een nieuwe aanvraag in, waarbij hij verwees naar gewijzigde omstandigheden en nieuw beleid. De staatssecretaris stelde echter dat eiser onvoldoende informatie had verstrekt die van wezenlijk belang was voor zijn aanvraag, en stelde de aanvraag buiten behandeling op grond van artikel 30c van de Vreemdelingenwet.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 april 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onzorgvuldig had gehandeld door het bestreden besluit te nemen voordat de termijn voor het indienen van een zienswijze was verstreken. Eiser had op 1 maart 2019 een zienswijze ingediend, die niet was meegenomen in de beslissing van de staatssecretaris. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de staatssecretaris opnieuw moest beslissen, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.024,-.
De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.