ECLI:NL:RBDHA:2019:4540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
C/09/559886 / HA ZA 18-975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil over de levering van warmtewisselaars

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen Geurts International B.V. en Biomass Heating Solutions Limited (BHSL) over de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Geurts, eiseres in de hoofdzaak, vordert een bedrag van € 559.023,55 voor geleverde warmtewisselaars en € 408.215,36 voor het oplossen van gebreken aan de installaties van BHSL. BHSL, gedaagde in de hoofdzaak, heeft een incidentele conclusie tot onbevoegdheid ingediend, waarbij zij stelt dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren om van de vorderingen van Geurts kennis te nemen.

De rechtbank beoordeelt de internationale bevoegdheid aan de hand van de Brussel I bis-Verordening. Geurts stelt dat de rechtbank bevoegd is op basis van een forumkeuze in haar algemene voorwaarden en op grond van artikel 7 van de verordening, omdat de kenmerkende verbintenis onder de overeenkomst diende te worden nagekomen op haar adres. BHSL betwist beide gronden voor bevoegdheid. De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen geldige forumkeuze is overeengekomen en dat de bevoegdheid niet kan worden afgeleid uit artikel 7, omdat de kenmerkende prestatie moet worden gekwalificeerd als koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken.

De rechtbank wijst de vordering van Geurts af en verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. Geurts wordt veroordeeld in de proceskosten, die worden begroot op € 4.489. Dit vonnis is gewezen op 8 mei 2019 door mr. L. Alwin en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/559886 / HA ZA 18-975
Vonnis in incident van 8 mei 2019
in de zaak van
GEURTS INTERNATIONAL B.V., te Leiden,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W. Schellart te Haarlem,
tegen
de vennootschap naar Iers recht
BIOMASS HEATING SOLUTIONS LIMITED, te Killeedy, Ballagh, Ierland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A. Rosielle te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Geurts en BHSL genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 juli 2018, met producties;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid;
  • conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident;
  • het vonnis van 19 december 2018, waarbij het verzoek van BHSL tot pleidooi in het incident is afgewezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In de hoofdzaak vordert Geurts, kort gezegd, in hoofdsom een bedrag van
€ 559.023,55 in verband met door haar geleverde warmtewisselaars en (reserve)onderdelen en een bedrag van € 408.215,36 voor het volgens Geurts oplossen van het gebrek aan de installaties van BHSL en het optimaliseren daarvan.
2.2.
In het incident vordert BHSL dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van Geurts jegens BHSL kennis te nemen, met veroordeling van Geurts in de kosten van het incident inclusief de nakosten.
2.3.
Geurts voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.4.
De rechtbank dient haar internationale bevoegdheid te beoordelen aan de hand van de Brussel I bis-Vo [1] nu sprake is van een rechtsverhouding met internationale aspecten, de hoofdvordering is ingesteld na 10 januari 2015 en de zaak valt binnen het materieel toepassingsgebied van deze verordening. Ingevolge de in artikel 4 Brussel I bos-Vo neergelegde hoofdregel is de rechter van de lidstaat waar de gedaagde woonplaats heeft, in dit geval Ierland, bevoegd. Daarnaast biedt de Brussel I bis-Vo een aantal alternatieve bevoegdheidsgronden, waaronder een forumkeuze (artikel 25 Brussel I bis-Vo).
2.5.
In haar dagvaarding heeft Geurts gesteld dat deze rechtbank bevoegd is op grond van de in artikel 18 van haar algemene voorwaarden opgenomen forumkeuze voor de rechtbank Den Haag. Bevoegdheid van deze rechtbank vloeit volgens Geurts ook voort uit artikel 7 Brussel I bis-Vo, omdat de kenmerkende verbintenis onder de overeenkomst waarvan nakoming wordt gevorderd, diende te worden nagekomen op het adres van Geurts. In het incident betwist BHSL beide door Geurts gestelde gronden voor bevoegdheid van deze rechtbank.
2.6.
De rechtbank stelt voorop dat zij bij beantwoording van de bevoegdheidsvraag op basis van de Brussel I bis-Vo dient de rechtbank alle haar ter beschikking staande relevante gegevens in ogenschouw te nemen, waaronder, in voorkomend geval, de betwistingen van gedaagde. Voor de toetsing in het kader van de bevoegdheid hoeft de rechtbank echter geen uitgebreide bewijsprocedure te voeren met betrekking tot betwiste feiten die zowel voor de bevoegdheidsvraag als in de hoofdzaak relevant zijn. [2]
2.7.
Bij de beoordeling van het incident gaat de rechtbank uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten en omstandigheden:
  • i) Geurts is een producent van industriële warmtewisselaars. Dat zijn machines en apparaten voor industriële koeltechniek, klimaatregeling en energieterugwinning, bestemd om energie en warmte te hergebruiken in andere delen van productieprocessen.
  • ii) BHSL heeft een geoctrooieerde techniek ontwikkeld waarbij verbanding van kippenmest wordt gebruikt als brandstof om energie op te wekken. Zij bouwt en ontwikkelt energiecentrales voor kippenboeren, waarvan warmtewisselaars deel uitmaken.
  • iii) Partijen hebben sinds 2009/2010 regelmatig zaken met elkaar gedaan, waarbij Geurts warmtewisselaars heeft geleverd ten behoeve van de door BHSL ontwikkelde centrales, op basis van de door BHSL opgegeven eisen. Geurts heeft ook warmtewisselaars geleverd voor de op enig moment door BHSL doorontwikkelde centrales, waarbij in plaats van heet water gebruik gemaakt werd van stoom.
  • iv) In 2017 is een geschil tussen partijen ontstaan, omdat BHSL zich op het standpunt stelde dat zij niet gehouden was tot betaling van de aan de vordering in de hoofdzaak ten grondslag gelegde facturen tot een bedrag van € 559.023,55 omdat de door Geurts geproduceerde en geleverde onderdelen niet voldeden aan de specificaties.
2.8.
De partijdiscussie in het incident is toegespitst op (de inhoud van) de overeenkomst tussen partijen uit hoofde waarvan Geurts € 559.023,55 heeft gefactureerd. In navolging van partijen neemt de rechtbank bij de beoordeling van het incident tot uitgangspunt dat de extra werkzaamheden die Geurts ten grondslag legt aan haar vordering van € 408.215,36 voortvloeit uit deze overeenkomst dan wel onlosmakelijk daarmee is verbonden.
Forumkeuze ex artikel 25 Brussel I bis-Vo ?
2.9.
Een forumkeuze is mogelijk door middel van een schriftelijke overeenkomst of een schriftelijke bevestiging van een mondelinge overeenkomst (artikel 25 lid 1 sub a Brussel I bis-Vo). Daarnaast is een forumkeuze mogelijk indien deze is geschied in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden (artikel 25 lid 1 sub b Brussel I bis-Vo), alsmede, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een in die handel algemeen bekende gewoonte waarvan partijen op de hoogte (hadden behoren te) zijn en die in de betrokken branche doorgaans in acht wordt genomen (artikel 25 lid 1 sub c Brussel I bis-Vo).
2.10.
Onder het EEX-Verdrag oud [3] heeft het HvJ EG geoordeeld dat voor het aannemen van een forumkeuzebeding als bedoeld in artikel 17 EEX-Verdrag oud (thans artikel 25 Brussel I bis-Vo) overeenstemming tussen partijen vereist is, hetgeen betekent dat partijen daadwerkelijke, duidelijk en nauwkeurig tot uitdrukking komende wilsovereenstemming moeten hebben bereikt over de forumkeuze. Deze wilsovereenstemming moet voldoen aan de strikt uit te leggen vormvoorschriften van artikel 17 EEX-Verdrag oud, thans artikel 25 Brussel I bis-Vo. [4] Een in algemene voorwaarden vastgelegd forumkeuzebeding is geldig indien in de tekst zelf van de door beide partijen ondertekende overeenkomst uitdrukkelijk wordt verwezen naar de algemene voorwaarden die dit beding bevatten. Dit geldt echter alleen bij een uitdrukkelijke verwijzing die door een partij bij betrachting van een normale zorgvuldigheid kan worden nagegaan en indien vast staat dat de algemene voorwaarden, met daarin het forumkeuzebeding, daadwerkelijk aan de andere contractspartij zijn meegedeeld. [5]
2.11.
Niet in geschil is dat partijen tenminste sinds 2009/2010 zaken met elkaar doen, waarbij Geurts door haar ontworpen warmtewisselaars levert aan BHSL ten behoeve van de door laatstgenoemde ontwikkelde energiecentrales voor kippenboeren. Geurts stelt dat BHSL nooit heeft geprotesteerd tegen de door Geurts in haar offertes en opdrachtbevestigingen vermelde toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden. Gesteld noch gebleken is echter dat BHSL de algemene voorwaarden van Geurts kende of heeft ontvangen. Reeds hierom kan niet worden aangenomen dat het forumkeuzebeding voorwerp is geweest van wilsovereenstemming tussen partijen als hiervoor bedoeld. Het betoog van Geurts dat partijen een forumkeuze zijn overeengekomen in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn geworden, omdat BHSL in de jarenlange handelsrelatie tussen partijen nooit heeft geprotesteerd, gaat dus ook niet op. Partijen zijn niet een geldige forumkeuze in de zin van artikel 25 Brussel I bis-Vo overeengekomen.
Bevoegdheid op grond van artikel 7 Brussel I bis-Vo?
2.12.
Partijen twisten vervolgens over de vraag of de rechtbank bevoegd is op grond van artikel 7 aanhef en lid 1 Brussel I bis-Vo. Ingevolge deze bepaling kan een (rechts)persoon ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.
2.13.
In de eerste plaats twisten partijen over de vraag hoe de tussen partijen gesloten overeenkomsten moeten worden aangemerkt: de door Geurts gestelde ‘verstrekking van diensten’ in de zin van artikel 7 aanhef en lid 1 sub b, tweede gedachtestreepje, Brussel I bis-Vo omdat de kenmerkende verbintenis bestaat uit projectmanagement en engineering, of door BHSL aangevoerde ‘koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken’ zoals bedoeld in artikel 7 aanhef en lid 1 sub b, eerste gedachtestreepje, Brussel I bis-Vo.
2.14.
Als de kenmerkende verbintenis bestaat uit de levering van een roerende lichamelijke zaak, moet de overeenkomst worden gekwalificeerd als een ‘koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken’, terwijl een overeenkomst waarvan de kenmerkende verbintenis bestaat in een dienstverrichting, als ‘verstrekking van diensten’ worden gekwalificeerd. [6] Voor de afbakening van een overeenkomst tot levering van goederen die moeten worden geproduceerd volgens bepaalde instructies van de afnemer ten opzichte van het begrip dienstverstrekking, kunnen de volgende elementen een rol spelen: [7]
I. bepalingen van Unierecht en van internationaal recht, met name het Weens Koopverdrag;
II. de vraag of de afnemer de benodigde materialen aan de leverancier heeft verstrekt (zo nee, dan is dat een aanwijzing voor kwalificatie als koop), en
III. de vraag of de leverancier aansprakelijk is voor de kwaliteit van het product en voor de conformiteit ervan met de overeenkomst (zo ja, dan is dat een aanwijzing voor kwalificatie als koop).
2.15.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft BHSL het gelijk aan haar zijde met haar standpunt dat de kenmerkende prestatie bestaat uit als ‘koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken’ zoals bedoeld in artikel 7 aanhef en lid 1 sub b, eerste gedachtestreepje, Brussel I bis-Vo. Niet in geschil is dat Geurts de warmtewisselaars en (reserve)onderdelen heeft geproduceerd op bestelling van BHSL. Gesteld noch gebleken is dat BHSL materialen heeft verstrekt ten behoeve van het productieproces van de warmtewisselaars en (reserve)onderdelen. Hierin is een aanwijzing voor de kwalificatie als koop gelegen. Voorts is in artikel 7 lid a van de volgens Geurts toepasselijke algemene voorwaarden voor de zaken de garantie “first quality and free from defects” opgenomen. Daarmee garandeert Geurts de kwaliteit van de producten, hetgeen eveneens een aanwijzing voor kwalificatie als koop oplevert. Tegenover deze aanwijzingen voor koop, legt de door Geurts gestelde omstandigheid dat partijen eveneens projectmanagement en engineering zijn overeengekomen, onvoldoende gewicht in de schaal om de overeenkomsten te kwalificeren
als ‘verstrekking van diensten’ in de zin van artikel 7 aanhef en lid 1 sub b, tweede gedachtestreepje, Brussel I bis-Vo.
2.16.
Tenzij anders is overeengekomen, is bij de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden. Daartoe moet allereerst worden onderzocht of deze plaats uit de overeenkomst naar voren komt, zonder dat het op de overeenkomst toepasselijke materiële recht wordt toegepast. Indien de plaats van levering niet aldus kan worden bepaald, is de plaats van levering de plaats van de materiële overdracht van de goederen waarmee de koper op de eindbestemming de feitelijke macht over de goederen ter beschikking heeft verkregen of had moeten krijgen. [8] Bij de bepaling van de plaats van levering moeten alle relevante voorwaarden en clausules van de overeenkomst in de beschouwing betrekken, met inbegrip van de voorwaarden en clausules die algemeen erkend zijn en door de internationale handel zijn ontwikkeld, zoals de Incoterms, indien zij van dien aard zijn dat deze plaats op basis daarvan duidelijk kan worden bepaald. [9] Het HvJEU heeft over de Incoterms en in het bijzonder “Ex Works” het volgende overwogen:
“Wanneer de betrokken overeenkomst dergelijke voorwaarden of clausules bevat, kan het noodzakelijk blijken te onderzoeken of zij bepalingen zijn die uitsluitend de voorwaarden inzake de verdeling van het transportrisico van de goederen of inzake de kostenverdeling tussen de overeenkomstsluitende partijen vastleggen, dan wel of zij eveneens de plaats van levering van de koopwaar vastleggen. Wat betreft de Incoterm ‘Ex Works’ waarnaar in het kader van het hoofdgeding wordt verwezen, moet worden vastgesteld dat, zoals de advocaat-generaal in punt 40 van haar conclusie heeft opgemerkt, deze clausule niet alleen de bepalingen van de punten A5 en B5 met als opschrift ‘Transfer of risks’ inzake de risico-overdracht en die van de punten A6 en B6 met als opschrift ‘Division of costs’ inzake de kostenverdeling bevat, maar tevens, afzonderlijk, de bepalingen van de punten A4 en B4 met als opschrift ‘Delivery’ respectievelijk ‘Taking delivery’, die naar dezelfde plaats verwijzen en op basis waarvan de plaats van levering van de koopwaar dus kan worden bepaald.” [10]
2.17.
De bepaling waarop Geurts zich beroept in haar offerte en opdrachtbevestiging luidt “
ex works Sered SK”.Sered is een plaats in Slowakije (SK). Geurts heeft toegelicht dat geleverde onderdelen werden vervaardigd in Slowakije, bij een zustermaatschappij. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien hoe de leverings-/betalingsconditie “Ex works” met daarbij de plaats Sered in Slowakije (SK), kan leiden tot de conclusie dat levering in Nederland is overeengekomen. Het geschil over de vraag of partijen deze conditie zijn overeengekomen, kan daarom onbesproken blijven. Nu, ook als de bepaling waarop Geurts zich beroept is overeengekomen, geen levering in Nederland is overeengekomen, luidt de slotsom dat de vordering in het incident moet worden toegewezen.
2.18.
Geurts wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 4.489, namelijk € 3.946 aan griffierecht en
€ 543 aan salaris advocaat (één punt à € 543, volgens tarief II). Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR: 2010:BL1116, NJ 2011/237). Daarom zal de rechtbank de nakosten begroten onder de proceskosten.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
3.1.
wijst de vordering toe en verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen van Geurts tegen BHSL kennis te nemen;
3.2.
veroordeelt Geurts in de proceskosten, die worden begroot op € 4.489 aan tot op heden gemaakte proceskosten en op € 157 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 82 in geval van betekening;
3.3.
verklaart de veroordeling onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2019. [11]

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europese Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (PbEU 2012, L 351/1)
2.Vgl. HvJ EU 28 januari 2015, C-375/13, ECLI:EU:C:2015:37, Kolassa/Barclays Bank) en HvJ EU 16 juni 2016, C-12/15, ECLI:EU:C:2016:449, Universal /Schilling)
3.Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, inwerkingtreding: 2-5-1999, laatstelijk gewijzigd op 2 mei 1999, Trb. 2001, 52
4.Vgl. HvJ EU 14 december 1976, nr. 24/76, ECLI:EU:C:1976:177, Colzani/Rüwa, HvJ EU 14 december 1976, nr. 25/76, ECLI:EU:C:1976:178, Segoura/Bonakdarian en HvJ EU 20 februari 1997, nr. C-106/95, NJ 1998, 565, MSG/Les Gravières Rhénanes).
5.Vgl. HvJ EU 7 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:525, (Höszig/ Alstom).
6.Verg. HvJ EU 25 februari 2010, C-381/08, ECL:EU:C:2010:90, Car Trim/KeySafety Systems.
7.Verg. HvJ EU 25 februari 2010, C-381/08, ECL:EU:C:2010:90, Car Trim/KeySafety Systems.
8.Verg. HvJ EU 25 februari 2010, C-381/08, ECL:EU:C:2010:90, Car Trim/KeySafety Systems.
9.Verg. HvJ EU 9 juni 2011, nr. C-87/10, ECLI:EU:C:2011:375 Electrosteel Europe SA/ Edil Centro SpA.
10.Verg. HvJ EU 9 juni 2011, nr. C-87/10, ECLI:EU:C:2011:375 Electrosteel Europe SA/ Edil Centro SpA.
11.type: 1554