ECLI:NL:RBDHA:2019:4459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
NL19.6614 en NL19.6616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Albanezen zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2019 uitspraak gedaan in de zaken NL19.6614 en NL19.6616, waarbij eisers, Albanezen, een opvolgende asielaanvraag hadden ingediend. De rechtbank heeft de aanvragen niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden hebben aangevoerd die hun verzoek zouden rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de internetberichten die door eisers zijn overgelegd, betrekking hebben op de algemene situatie in Albanië en niet op hun persoonlijke situatie. Dit betekent dat de rechtbank niet aannemelijk achtte dat eisers bij terugkeer naar Albanië zouden worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Albanië als een veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en dat eisers in eerdere procedures al de gelegenheid hebben gehad om hun situatie te onderbouwen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de sociaal-economische omstandigheden in Albanië al eerder zijn beoordeeld en dat de overgelegde documenten niet voldoende zijn om aan te tonen dat er sprake is van een verslechtering van de veiligheidssituatie. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en eisers hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.6614 en NL19.6616
v-nummers: [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] en [naam 2] ,

mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen,
tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

ProcesverloopBij besluiten van 21 maart 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL19.6615 en NL19.6617, plaatsgevonden op 18 april 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaken ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. In rechte is komen vast te staan dat eisers als Albanezen afkomstig zijn uit een voor hen veilig land van herkomst en dus geen internationale bescherming behoeven. De huidige opvolgende aanvraag van eisers dateert van 17 januari 2019 en is door verweerder afgewezen omdat niet is gebleken van nieuwe elementen of bevindingen. Verweerder heeft daarbij terecht geconcludeerd dat eisers niet alsnog aannemelijk hebben gemaakt dat Albanië in het algemeen of voor hen persoonlijk niet veilig is. Uit hun verklaringen is verder niet aannemelijk geworden dat zij bij terugkeer naar hun land van herkomst zullen worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eisers hadden in de vorige procedure een beroep kunnen doen op het internetbericht van Seenews van 9 mei 2019. De overgelegde internetberichten zien niet op de persoonlijke situatie van eisers. Het bericht van de professor van de universiteit van Tirana kan zonder verdere toelichting niet worden aangemerkt als objectieve bron. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting voldoende gemotiveerd dat eisers met de overgelegde documenten niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een verslechtering van de algehele veiligheidssituatie in Albanië. Daarom kan worden verwezen naar de uitspraak van de rechtbank in de eerdere procedure van eisers [1] , waarin is geoordeeld dat Albanië in zijn algemeenheid kan worden aangemerkt veilig land van herkomst. Verweerder heeft verder gemotiveerd uiteengezet dat eisers geen nieuwe elementen of bevindingen hebben aangevoerd ten aanzien van de vraag of Albanië voor hen persoonlijk een veilig land van herkomst is. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de sociaal-economische omstandigheden in Albanië, waar eisers over hebben verklaard, al in de vorige procedure zijn beoordeeld.
4. Voor zover eisers in beroep onder verwijzing naar de arresten van het Europees Hof van de Rechten van de Mens in de zaken MMS tegen Griekenland [2] en Tarakhel tegen Zwitserland [3] stellen dat zij als gevolg van de slechte leefomstandigheden in Albanië zullen worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, wijst de rechtbank erop dat genoemde arresten zien op de opvangcondities bij overdracht van asielzoekers, dus nadrukkelijk zien op de verantwoordelijkheden van lidstaten in dat verband en niet op de beoordeling van veilige landen van herkomst.
5. De aanvragen zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Andel, griffier, op 18 april 2019.
griffier rechter
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, 21 november 2018, zaaknummers NL18.19638 en NL18.19640.
2.ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
3.ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.