ECLI:NL:RBDHA:2019:4455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugverwijzing van de zaak naar de heffingsambtenaar wegens onvoldoende onderbouwing van de WOZ-waarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De eiser, eigenaar van een appartement, was van mening dat de waardebepaling door de heffingsambtenaar niet toereikend en inzichtelijk onderbouwd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op € 388.000 had bepaald, maar dat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor deze vaststelling. De rechtbank heeft de zaak terugverwezen naar de heffingsambtenaar, met de opdracht om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, waarbij de rechtbank heeft benadrukt dat de heffingsambtenaar moet zorgen voor een adequate onderbouwing van de waardebepaling.

De eiser had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, waarin de waarde van de woning was vastgesteld. Tijdens de zitting op 15 april 2019 heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, terwijl de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door mr. M. van der Perk-Wensveen. De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde van de woning juist was, en dat de eiser niet in staat was om zelf een beredeneerde waarde te duiden door gebrek aan informatie.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de heffingsambtenaar wettelijk verplicht is om alle relevante stukken in te dienen bij de rechtbank, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien de eiser geen kosten had gesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/7970
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2019 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [plaats], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 24 oktober 2018 op het bezwaar van eiser tegen na te noemen beschikking en aanslag.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2019.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van der Perk-Wensveen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verwijst de zaak terug naar verweerder en draagt hem op opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij beschikking van 13 februari 2018 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] [1] te [plaats] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2017 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2018 bepaald op € 388.000.
Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2018 (de aanslag).
2. Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.
3. Eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een appartement, met een parkeerplaats, in een gebouw uit het bouwjaar 1925 dat in 2009 is gerenoveerd in een complex van afzonderlijke woonappartementen met uiteenlopende oppervlakten en situering. De gebruiksoppervlakte van de woning is ongeveer 100 m².
4. In geschil of verweerder de waarde van de woning van eiser voldoende onderbouwd heeft. De rechtbank begrijpt eiser aldus dat het niet duidelijk is waarom verweerder de in de vergelijking betrokken woningen als vergelijkingsobject heeft aangemerkt en op welke wijze verweerder vervolgens tot de WOZ-waarde van zijn woning is gekomen, en daarbij mede rekening houdend met onderlinge verschillen.
5. Eiser heeft gesteld dat hij ten onrechte niet gehoord is door verweerder. De rechtbank overweegt dat in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat de belanghebbende op verzoek wordt gehoord. Nu eiser in zijn bezwaarschrift niet heeft verzocht om gehoord te worden is er naar het oordeel van de rechtbank in zoverre geen sprake van een schending van de hoorplicht.
6. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
7. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet tot een te hoog bedrag is bepaald. De waarde van de woning is door verweerder bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Hiervoor is door verweerder verwezen naar het taxatieverslag en de daarbij gevoegde matrix.
Alle door verweerder aangevoerde vergelijkingsobjecten zijn aangeduid als parterreportiekflats, evenals de woning van eiser. Echter, twee van de vergelijkingsobjecten zijn de objecten [adres] [2], verkocht voor € 625.000, en [adres] [3], verkocht voor € 500.000 en zijn gelegen in hetzelfde complex. Volgens verweerder zijn deze woningen nagenoeg identiek aan de woning van eiser. Eiser heeft, daarnaar gevraagd en anders dan verweerder meent, een appartement in het souterrain, onder het maaiveld. De woning van eiser is dus niet nagenoeg identiek aan de bovengenoemde vergelijkingsobjecten.
8.
Uit de overgelegde matrix en het taxatieverslag is verder op geen enkele wijze op te maken hoe verweerder rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning van eiser en hoe verweerder, uitgaande van de vergelijkingsobjecten, tot een waarde voor de woning van eiser van € 388.000 is gekomen.
Nu uit de overgelegde matrix onvoldoende valt af te leiden hoe de waarde van de woning van eiser tot een bedrag van € 388.000 is bepaald, komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder de vastgestelde waarde niet aannemelijk heeft gemaakt.
9. Eiser heeft uiteengezet dat hij door gebrek aan - weliswaar en bij herhaling opgevraagde maar nog altijd ontbrekende informatie – zelf niet in staat is een beredeneerde waarde te duiden.
10. De rechtbank heeft onvoldoende informatie van verweerder verkregen voor een toereikend inzicht in een vierkantemeterprijs, grondprijs en de kubiekemeterprijs om met in achtneming daarvan zelf de waarde vast te stellen.
11. Gelet hierop alsook op de omstandigheid dat eiser met name erop gebrand is als zodanig toereikende informatie te ontvangen met betrekking tot de onderbouwing van de waardebepaling van zijn woning, ziet de rechtbank bij uitzondering grond voor het oordeel dat de zaak terugverwezen dient te worden naar verweerder.
12. Het beroep van eiser is daarom gegrond verklaard.
13.
Eiser heeft ook nog gesteld dat verweerder ten onrechte de stukken met betrekking tot de aanhangig gemaakte klachtprocedure bij de Gemeentelijke Ombudsman in het geding heeft gebracht. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Verweerder is wettelijk verplicht ingevolge artikel 8:42 van de Awb om de tot de zaak betrekking hebbende stukken bij de rechtbank in te sturen als eenmaal beroep is ingesteld. Dat betreft dan alle stukken die ten grondslag liggen aan het besluit waarvan de juistheid in beroep bij de rechtbank is betwist.
In zoverre had verweerder geen verplichting om de stukken met betrekking tot de klachtprocedure aan de rechtbank over te leggen in onderhavige procedure. Er is echter geen aanknopingspunt dat verweerder met kwade bedoelingen de informatie aan de rechtbank heeft overgelegd, te meer niet omdat het voor de oordeelsvorming van de rechtbank over de waardebepaling als zodanig niet van betekenis kan zijn.
14.
Overigens wordt verweerder mede in overweging gegeven zich tot het uiterste in te spannen om ervoor te zorgen dat eiser inzichtelijke en toereikende informatie zal ontvangen en dat vervolgens op die basis nader met eiser zal worden gecommuniceerd, alvorens opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiser.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, aangezien eiser geen kosten heeft gesteld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van mr. F.J. Baak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof [plaats] (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH [plaats].