ECLI:NL:RBDHA:2019:4449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
NL19.5715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Servische Roma op grond van kennelijk ongegrondverklaring en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een eiser van Servische nationaliteit, die behoort tot de Roma-bevolkingsgroep. De eiser heeft op 21 februari 2019 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij aanvoert dat hij in Servië is veroordeeld voor meerdere diefstallen en dat hij na zijn detentie door de politie wordt gevolgd en mishandeld. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig zijn, de problemen die hij als Roma en ex-gedetineerde ondervindt niet voldoende zwaarwegend zijn voor asielrechtelijke bescherming. De rechtbank stelt vast dat Servië als veilig land van herkomst wordt beschouwd, en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn specifieke geval geen bescherming kan krijgen van de Servische autoriteiten tegen ernstige discriminatie.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij om discriminatoire redenen door de politie is opgepakt of mishandeld. Bovendien heeft de eiser niet kunnen aantonen dat hij geen toegang had tot overheidsdiensten of medische zorg, en dat zijn problemen met het vinden van een baan niet te wijten waren aan zijn etnische afkomst. De rechtbank concludeert dat de aanvraag terecht is afgewezen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. Paulus, en is openbaar gemaakt op 29 april 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.5715
v-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Akhiat),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 maart 2019 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.5716, plaatsgevonden op 29 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Hendriks. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Servische nationaliteit. Hij behoort tot de Roma-bevolkingsgroep. Op 21 februari 2019 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Aan die aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in Servië voor meerdere diefstallen is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en negen maanden. Na die detentie wordt hij door de politie in de gaten gehouden en is hij meermalen door de politie meegenomen. Zo is hij ook onterecht beschuldigd van een inbraak, is mishandeld door de politie en heeft een verklaring moeten ondertekenen om (weer) vrijgelaten te worden. Verder voert hij aan dat het leven voor Roma in Servië vrijwel onmogelijk is vanwege wijdverspreide discriminatie. De stroom aan valse beschuldigingen en mishandelingen zijn hiervan niet los te zien.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) en aan eiser een inreisverbod opgelegd van twee jaar. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook wordt eiser gevolgd in de door hem gestelde dagelijkse problemen die hij als Roma en ex-gedetineerde ondervindt. Verweerder acht deze problemen onvoldoende zwaarwegend om voor asielrechtelijke bescherming in aanmerking te komen. Niet is gebleken dat de situatie voor eiser in Servië onhoudbaar was. Servië wordt ook voor Roma als veilig land van herkomst beschouwd. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat Servië jegens hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
3. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Servië is aangewezen als een veilig land van herkomst [1] , omdat in dit land wet- en regelgeving bestaat die behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] verbiedt. Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat deze wet- en regelgeving wordt toegepast en er een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar is. Dit gaat ook op voor mensen met een Roma-achtergrond. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 januari 2017, 3 augustus 2017 en 24 september 2018 [3] . Uit deze uitspraken valt af te leiden dat Roma het in Servië inderdaad moeilijk hebben, maar niet dat discriminatie en geweld tegen Roma op een dermate grote schaal voorkomt dat Servië voor hen geen veilig land van herkomst is. Dit blijkt evenmin uit de door eiser overgelegde rapporten [4] die door verweerder reeds in het bestreden besluit zijn betrokken. De rechtbank volgt daarom niet de stelling van eiser dat de wenselijke (papieren) fictie geen werkelijkheid is en dat Servië weliswaar beterschap heeft beloofd, maar dat Servië voor Roma nog geen veilig land is.
5. Gelet op wat hierboven is overwogen, bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat de Servische autoriteiten effectieve bescherming kunnen bieden. Eiser dient derhalve aannemelijk te maken dat Servië in zijn specifieke geval geen bescherming wil of kan bieden tegen ernstige discriminatie. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd uiteengezet dat eiser weliswaar wordt gevolgd in zijn problemen in het dagelijks leven als Roma en vanwege het stigma van ex-gedetineerde, maar niet dat hij vanwege het behoren tot de Roma-bevolkingsgroep in de aandacht stond van de politie. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij om discriminatoire redenen werd opgepakt of mishandeld door de politie. Eiser heeft ook verder niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn etniciteit dusdanig werd beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied heeft kunnen functioneren. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser toegang had tot de overheidsdiensten en medische zorg. Hij ontving een uitkering, was in staat om legaal te reizen en kon documenten aanvragen. Dat hij moeite had met het vinden van een baan was niet vanwege zijn etnische afkomst. Eiser heeft zich ook kunnen inschrijven bij het arbeidsbureau om een ziektekostenverzekering te krijgen.
6. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor zijn problemen bescherming heeft gezocht bij de (hogere) Servische autoriteiten of dat het vragen van hulp bij de Servische autoriteiten bij voorbaat zinloos is.
7. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Tegen het opgelegde inreisverbod zijn geen afzonderlijke gronden geformuleerd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en artikel 3.37f, tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000
2.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4.United Nations, Convention on the Rights of the Child van 7 maart 2017 en Written Comments of the European Roma Rights Centre Concerning Serbia, For Consideration by the Human Rights Council, Working Group on the Universal Periodic Review, of the 29th Session (January-February 2018) en US Department of State over 2015