ECLI:NL:RBDHA:2019:4447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
AWB 19 / 446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bewijs van gezinsleven

In deze zaak hebben eiseressen, [naam] en [naam 2], beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 28 december 2018, waarbij hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 22 maart 2019 gehouden, waarbij de eiseressen werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. M.J. Paffen. De staatssecretaris is niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres 2 geen officiële documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit en de familierechtelijke relatie met de referent, wat heeft geleid tot de conclusie dat er geen sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relatie tussen de referent en de eiseressen niet voldoet aan de vereisten voor een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, zoals vereist door de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De rechtbank heeft de aanvraag om die reden terecht afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en is openbaar uitgesproken op 19 april 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/446
V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres 1,
[naam 2] , eiseres 2,
hierna gezamenlijk te noemen: eiseressen,
gemachtigde: mr. M.J. Paffen,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 december 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 22 maart 2019. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens waren aanwezig [naam 3] (referent) en T. Tzegai (tolk). Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Eiseres 1 stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en eiseres 2 stelt te zijn geboren op [geboortedatum 2] . Beiden stellen de Eritrese nationaliteit te bezitten. Referent, geboren op [geboortedatum 3] , stelt de broer van eiseres 2 te zijn. Eiseres 1 stelt hun nicht te zijn. Referent heeft op 10 april 2017 een verblijfsvergunning asiel gekregen. Op 12 september 2017 heeft hij namens eiseressen een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van een procedure Toegang en Verblijf (TEV). Eiseressen wensen verblijf in Nederland als familie- of gezinslid van referent. Bij de aanvraag is toegelicht dat toen eiseres 2 een paar dagen oud was, haar moeder is vermoord door haar vader. De vader zit sindsdien in de gevangenis. De oma van eiseres 2 en referent heeft toen ongeveer een jaar bij hen in huis gewoond om voor hen te zorgen, maar zij is toen ook overleden. Referent stelt dat hij daarna alleen voor zijn zusje heeft gezorgd, tot aan zijn vertrek uit Eritrea. Vanaf dat moment heeft eiseres 1 voor eiseres 2 gezorgd.
Op 8 februari 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat er onvoldoende gegevens waren verstrekt om op de aanvraag te kunnen beslissen. Eiseressen hebben daartegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder erkend dat er wel degelijk bewijsstukken bij de aanvraag waren overgelegd. Verweerder heeft deze stukken meegenomen bij zijn beoordeling en vervolgens in het bestreden besluit geconcludeerd dat het bezwaar ongegrond is.
Ten aanzien van eiseres 1 heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat de overgelegde kopie van haar identiteitskaart onvoldoende is om haar identiteit aan te tonen, omdat er geen vertaling is overgelegd. In beroep is deze vertaling alsnog overgelegd, maar verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat dat niet tot een ander oordeel kan leiden omdat ook de familierechtelijke relatie niet met documenten is onderbouwd. Vervolgens overweegt verweerder dat, als er al uitgegaan zou moeten worden van de gestelde familierechtelijke relatie tussen eiseres 1 en referent, dit alsnog niet tot inwilliging van de aanvraag zou leiden, omdat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] .
4. Ten aanzien van eiseres 2 heeft verweerder overwogen dat zij geen officiële documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar identiteit en de familierechtelijke relatie met referent. Ook heeft zij geen substantieel indicatief bewijs overgelegd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres in bewijsnood verkeert, maar dat er geen DNA-onderzoek zal worden aangeboden, omdat de aanvraag vanwege het niet voldoen aan de overige voorwaarden wordt afgewezen. Verweerder is ook hier namelijk van oordeel dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan er pas gesproken worden van beschermenswaardig gezinsleven tussen ‘overige naaste bloedverwanten’ – zoals broer en zus of neef en nicht – als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (
more than normal emotional ties); er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (
additional elements of dependency). Als geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en dus niet van beschermenswaardig gezinsleven, hoeft ook geen belangenafweging te worden gemaakt, omdat dan geen sprake kan zijn van schending van artikel 8 van het EVRM.
Uit onder meer het arrest van het EHRM in de zaak Kopf en Liberda tegen Oostenrijk volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene, en de banden met het land van herkomst. [2]
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat tussen referent en eiseressen geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie zoals hiervoor bedoeld. Daartoe heeft verweerder terecht overwogen dat uit de overgelegde documenten blijkt dat eiseres 1 de voogdij heeft gekregen over eiseres 2 na het overlijden van haar moeder. Verder heeft referent maar kort voor eiseres 2 gezorgd: zij is in 2014 geboren en hij heeft reeds in 2015 Eritrea verlaten. Sindsdien heeft eiseres 1 voor eiseres 2 gezorgd. Eiseres 2 heeft dus het laatste maar ook het grootste gedeelte van haar leven zonder referent geleefd. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat niet is gebleken dat referent op dit moment (financieel) bijdraagt aan de zorg voor eiseres 2 of dat hij na zijn vertrek uit Eritrea contact met haar is blijven onderhouden. Ten aanzien van de band tussen eiseres 1 en referent heeft verweerder terecht overwogen dat de enkele stelling van referent dat zij als broer en zus zijn opgegroeid onvoldoende is voor de conclusie dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
7. In beroep is aangevoerd dat referent op het moment dat hij Eritrea ontvluchtte de pleegouder van eiseres 2 was. Eiseressen stellen dat het vluchtmoment het peilmoment is en dat de situatie zoals die toen was, dient te worden hersteld. De rechtbank volgt dit betoog niet. In nareiszaken is er sprake van een peilmoment, te weten het moment van binnenkomst van de referent in Nederland. Familieleden die op dat moment feitelijk tot het gezin van referent behoren, kunnen dan in beginsel in aanmerking komen voor nareis. Eiseressen hebben echter hun mvv-aanvraag niet in het kader van nareis ingediend, maar in het kader van een TEV-procedure.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat er tussen eiseressen en referent, hoe dan ook, geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft de aanvraag reeds om die reden terecht afgewezen en het bezwaar terecht ongegrond verklaard. Nu er van een dergelijk beschermenswaardig gezinsleven geen sprake is, komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de beroepsgronden die zien op de vraag of eiseressen hun identiteit en de familierechtelijke relatie met referent aannemelijk hebben gemaakt, omdat dat niet tot een andere conclusie kan leiden.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Zaak Kopf en Liberda tegen Oostenrijk van 17 april 2012 (no. 1598/06), www.echr.coe.int.