ECLI:NL:RBDHA:2019:4433
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Besluit tot niet in behandeling nemen van een aanvraag om uitstel van vertrek op medische gronden
Op 17 april 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Libische eiser die verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser had op 30 juli 2018 een verzoek ingediend om uitstel van vertrek vanwege medische redenen, maar zijn aanvraag werd door de staatssecretaris op 17 september 2018 buiten behandeling gesteld omdat deze onvolledig was. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bestreden besluit verklaarde het bezwaar ongegrond.
Tijdens de zitting op 27 maart 2019 zijn beide partijen niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de aanvraag buiten behandeling had gesteld, omdat eiser niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van een volledige aanvraag. De rechtbank benadrukte dat uitstel van vertrek alleen kan worden verleend als de vreemdeling aantoont dat hij om medische redenen niet kan reizen of dat er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser had geen recente medische gegevens overgelegd, ondanks dat hij de kans had gekregen om deze informatie aan te leveren.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onterecht had gehandeld en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.