ECLI:NL:RBDHA:2019:4407

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
C/09/558799 / HA ZA 18-919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de woning na echtscheiding en de gevolgen voor hypothecaire aansprakelijkheid

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 10 april 2019, betreft het een geschil tussen een vrouw en een man die in gemeenschap van goederen gehuwd waren en na echtscheiding in onenigheid zijn geraakt over de verdeling van hun gezamenlijke woning en de hypothecaire geldlening die daarop rust. De vrouw vordert dat de man haar ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening en dat de woning wordt verkocht. De man daarentegen stelt dat de afspraken in het echtscheidingsconvenant niet tot een definitieve verdeling van de woning hebben geleid en dat hij in de woning kan blijven wonen. De rechtbank oordeelt dat de vrouw niet langer hoofdelijk aansprakelijk kan blijven voor de hypotheekschuld, gezien het feit dat zij al jaren niet meer in de woning woont. De rechtbank stelt dat de man de woning kan overnemen, mits hij kan aantonen dat hij de financiering kan regelen en de vrouw kan ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Indien dit niet lukt, moet de woning worden verkocht. De rechtbank wijst ook op de noodzaak van een taxatie van de woning om de waarde vast te stellen voor de verdeling. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, gezien hun ex-echtgenotenstatus.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/558799 / HA ZA 18-919
Vonnis van 10 april 2019
in de zaak van
[de vrouw]te [plaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. L.P. Lagerweij te [plaats 1],
tegen
[de man]te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. D.W.M. de Haan te Oosterhout.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 augustus 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • het vonnis van 7 november 2018 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering van eis in conventie, met producties;
  • akte wijziging / vermeerdering van eis in reconventie tevens houdende akte overlegging producties;
  • aanvullende producties van de zijde van de vrouw;
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 februari 2019 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van comparitie is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om eventuele onjuistheden per brief aan de rechtbank kenbaar te maken. Partijen hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 1993 te [plaats 2] in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2.
Op 7 juli 2003 hebben partijen een woning te ([postcode]) [plaats 2], [adres] (hierna: de woning), in eigendom verworven. In verband met de aanschaf van de woning hebben partijen een hypothecaire geldlening afgesloten bij Bouwfonds hypotheken B.V. In 2005/2006 hebben partijen een extra verdieping op de woning laten zetten, waarvoor zij de hypothecaire geldlening bij Bouwfonds hypotheken (thans: Florius) hebben verhoogd naar een bedrag van € 282.000. Aan deze hypothecaire geldlening is een kapitaalverzekering gekoppeld.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2007 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken na een gemeenschappelijk verzoek daartoe van partijen. Tevens is de regeling zoals neergelegd in het aan de echtscheidingsbeschikking gehechte echtscheidingsconvenant opgenomen in de beschikking. Tot slot is bepaald dat de woning in het kader van de scheiding en deling aan de man wordt toegedeeld.
2.4.
In het door partijen op 1 april 2007 ondertekende echtscheidingsconvenant is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“Artikel 2 – VERDELING VAN DE HUWELIJKSGEMEENSCHAP
2.1
Als peildatum voor de omvang van de gemeenschap van partijen geldt 1 april 2007
2.2
De huwelijksgemeenschap is ten tijde van ondertekening van dit convenant samengesteld als volgt:
Totaal activa
  • inboedelgoederen uit de echtelijke woning aan de [adres];
  • de onroerende zaak aan de [adres] welke op 07-07-2003 is gekocht
  • een personenauto met het kenteken [nummer] van het type Volkswagen Polo;
Totaal passiva:
- Hypothecaire lening bij de Florius (voorheen Bouwfonds) groot ad EUR 282.000,- per de peildatum;
Aan de vrouw worden toebedeeld de navolgende
activa:
- haar kleding en andere lijfgoederen;
En voorts, zonder verdere verrekening, de activa die sedert de peildatum van de zijde van de vrouw in de gemeenschap zijn gevallen, zulks onder de verplichting om de navolgende schulden voor haar rekening te nemen:
- de schulden die sedert de peildatum op haar naam en/of toedoen zijn ontstaan.
2.4
Aan de man worden toegescheiden de navolgende
activa:
  • zijn kleding en andere lijfgoederen;
  • het volle eigendomsrecht op het onroerend goed gelegen aan de [adres];
  • de bij hem in gebruik zijnde auto, met het kenteken [nummer];
En voorts, zonder verdere verrekening, de activa die sedert de peildatum van de zijde van de man in de gemeenschap zijn gevallen, zulks onder de verplichting om de navolgende schulden voor zijn rekening te nemen:
- de schulden die sedert de peildatum op zijn naam en/of zijn toedoen zijn ontstaan.
2.5
Aan de vrouw worden toegescheiden de navolgende
passiva:
- de hypothecaire geldlening bij de Florius (voorheen Bouwfonds) groot 282.000 EUR per de peildatum ten behoeve van het onroerend goed aan de [adres].
2.6
Aan de man worden toegescheiden de navolgende
passiva:
- de hypothecaire geldlening bij de Florius (voorheen Bouwfonds) groot 282.000 EUR per de peildatum ten behoeve van het onroerend goed aan de [adres].
[…]
Artikel 4 – KWIJTING EN VRIJWARING
4.1
Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap/hun huwelijksvoorwaarden met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en plichten genoemd in dit convenant voor zover betrekking hebbend op de verdeling van de huwelijksgemeenschap, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.”
2.5.
Partijen hebben via internet mr. [X] ingeschakeld voor het indienen van het gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding. Partijen hebben zelf in onderling overleg het echtscheidingsconvenant opgesteld en zijn over de inhoud daarvan niet geadviseerd door mr. [X].
2.6.
De echtscheidingsbeschikking is op 27 augustus 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.7.
De man is na de echtscheiding in de woning blijven wonen en woont daar nog steeds. Het aandeel van de vrouw in de woning is niet aan de man geleverd. De man heeft sinds de scheiding alle lasten van de woning alsmede de premies voor de aan de hypotheek gekoppelde kapitaalverzekering voldaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert thans bij vonnis – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat het echtscheidingsconvenant mede inhoudt de inspanningsverplichting van de man om de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening bij Florius;
de man te veroordelen om de woning binnen veertien dagen na dit vonnis te koop aan te bieden door tussenkomst van een door de rechtbank te benoemen NVM-makelaar tegen een reële marktconforme door die makelaar vast te stellen vraagprijs en laatprijs en met de verkoopopbrengst en de opbrengst van de aan de hypotheekschuld gekoppelde kapitaalverzekering de hypotheekschuld af te lossen;
de man te veroordelen om binnen twee weken na dit vonnis een verkoopopdracht aan de makelaar te verlenen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100 per dag;
de man te veroordelen tot het verlenen van zijn medewerking aan de verkoop van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100 per keer dat hij hiermee in gebreke blijft;
de man te veroordelen tot het verlenen van zijn medewerking aan de notariële levering van de woning aan een derde, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100 per dag;
te bepalen dat dit vonnis de voor verkoop en eigendomsoverdracht van de woning noodzakelijke wilsverklaring van de man zal vervangen dan wel te bepalen dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als de ontbrekende toestemming en/of wilsverklaring van de man;
te verklaren voor recht dat in de interne verhouding tussen partijen, de man draagplichtig is voor de onderwaarde van de woning althans gerechtigd is tot de overwaarde daarvan bij verkoop;
voorwaardelijk, indien de vrouw gehouden is om bij te dragen in de lasten van de woning: de man te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding ter grootte van de helft van de volledige woonlasten;
voorwaardelijk, indien de vrouw gehouden is om bij te dragen in de lasten van de woning: de man te veroordelen om de voordelen die de woning oplevert met de vrouw te delen;
de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De man vordert, na wijziging van eis, bij vonnis – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat:
partijen bij echtscheidingsconvenant geen verdeling tot stand hebben gebracht;
de man in de woning kan blijven wonen;
en de vrouw te veroordelen tot nakoming van de gemaakte afspraken in het convenant;
de vrouw te veroordelen tot betaling van de helft van de hypotheeklasten met terugwerkende kracht tot vijf jaar geleden en tot betaling van € 402 per maand vanaf 9 oktober 2018 totdat de vrouw geen eigenaar meer is van de woning;
te verklaren voor recht dat de waardevermeerdering van de kapitaalverzekering vanaf datum echtscheiding ten gunste komt van de man;
de vrouw te veroordelen tot betaling van de helft van de lasten ter zake onderhoud en behoud van de woning met terugwerkende kracht tot vijf jaar geleden;
de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure;
voorwaardelijk, indien de vrouw op basis van het echtscheidingsconvenant niet mede draagplichtig is voor de onderwaarde van de woning bij verkoop: (gedeeltelijke) vernietiging van het echtscheidingsconvenant;
voorwaardelijk, indien de vorderingen van de vrouw worden toegewezen: de man tot 1 juli 2019 in de gelegenheid te stellen om te bewerkstelligen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en voor recht te verklaren dat de vrouw draagplichtig is voor de helft van de onderwaarde van de woning.
3.5.
De vrouw voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Partijen twisten over de afwikkeling van hun vermogensrechtelijke verhoudingen na de echtscheiding. Nu de vorderingen in conventie en reconventie zien op hetzelfde feitencomplex ziet de rechtbank aanleiding om die vorderingen gezamenlijk te behandelen.
4.2.
Tussen partijen heeft een gemeenschap van goederen bestaan in de zin van artikel 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zoals dat tot 1 januari 2018 heeft gegolden. Deze gemeenschap is op 27 augustus 2007 ontbonden. Op grond van het bepaalde in artikel 1:100 BW hebben partijen een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij echtscheidingsconvenant.
4.3.
Partijen hebben in het echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) een regeling betreffende de verdeling van de gemeenschap neergelegd, maar zij verschillen thans van mening over de uitleg en de financiële consequenties van die regeling voor zover het de woning en de daarop rustende hypotheek betreft. Verder twisten partijen over de wijze waarop de aan de hypotheek gekoppelde kapitaalverzekering dient te worden verdeeld, nu partijen dit tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddeel niet in aanmerking hebben genomen bij de in het convenant neergelegde regeling betreffende de verdeling.
4.4.
De rechtbank oordeelt over de genoemde vermogensbestanddelen en de hiermee verband houdende vorderingen van partijen als volgt.
Ten aanzien van de woning en de hypotheek
4.5.
De rechtbank stelt vast dat partijen nog altijd samen, ieder voor de helft, eigenaar van de woning zijn. Partijen twisten over de vraag of zij in het convenant afspraken hebben neergelegd over de verdeling van de woning en de financiële consequenties daarvan.
4.6.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat partijen met de in het convenant neergelegde regeling afspraken hebben willen maken over de wijze van verdeling van de woning en de financiële afwikkeling daarvan. Uit artikel 2.4 van het convenant blijkt de toedeling van de woning aan de man en met de in het convenant neergelegde finale kwijting hebben partijen bedoeld dat zij elkaar in de toekomst niets meer verschuldigd zouden zijn. Volgens de vrouw moet dit aldus worden begrepen dat de man alle lasten verbonden aan de woning zou voldoen en dat hij de woning toegedeeld zou krijgen zonder nadere verrekening van de waarde, ongeacht of er op het moment van daadwerkelijke eigendomsoverdracht sprake zou zijn van een restschuld of een overwaarde. Volgens de vrouw rust er op de man ingevolge deze regeling nog altijd een inspanningsverplichting om haar te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de op de woning gevestigde hypothecaire geldlening. De vrouw wenst thans – kort samengevat – te worden ontslagen uit deze hoofdelijke aansprakelijkheid. Zij acht het hiertoe noodzakelijk dat de woning wordt verkocht. De na verkoop resterende schuld dient op basis van hetgeen partijen in het convenant zijn overeengekomen volledig voor rekening van de man te komen, aldus de vrouw.
4.7.
De man betwist dat partijen bij convenant een verdeling van de woning tot stand hebben gebracht. Hij stelt zich op het standpunt dat partijen met de in het convenant opgenomen regeling juist hebben beoogd om de verdeling van de woning voor onbepaalde tijd uit te stellen om te voorkomen dat partijen na de scheiding met een forse restschuld zouden worden geconfronteerd terwijl zij geen financiële middelen hadden om deze schuld te dragen. Omdat de woning nog steeds “onder water” staat en partijen bij verkoop van de woning nog steeds met een substantiële restschuld zullen worden geconfronteerd, moet uitstel van de verdeling nog altijd het uitgangspunt voor partijen zijn, aldus de man.
4.8.
De uitleg van het convenant dient plaats te vinden aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Overeenkomstig deze maatstaf komt het bij de uitleg van het convenant aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de hierin opgenomen bepalingen mochten toekennen en op het hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle concrete omstandigheden van belang, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
4.9.
De rechtbank is, toetsend aan de hiervoor geformuleerde maatstaf, van oordeel dat de bepalingen in het convenant moeten worden opgevat in de zin zoals door de man verwoord, te weten dat de woning op termijn aan de man zou worden toegedeeld, op een moment waarop dat voor beide partijen financieel gunstiger zou zijn. De rechtbank neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking:
Partijen hebben ter comparitie eensluidend verklaard dat verkoop van de woning ten tijde van de echtscheiding geen optie was vanwege een forse restschuld van circa € 80.000. Toedeling van de woning aan de man was op dat moment, gelet op de financiële situatie van beide partijen, dus óók niet reëel.
Partijen zijn in het convenant slechts een peildatum ter bepaling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap overeengekomen en zij hebben zich in het convenant niet uitgelaten over een peildatum voor de waardering van de tot die gemeenschap behorende vermogensbestanddelen noch over de waarde waartegen de woning in de verdeling zou moeten worden betrokken.
Partijen hebben de hypothecaire geldlening ter hoogte van € 282.000 blijkens het convenant zowel aan de man als aan de vrouw toegedeeld, zodat partijen destijds kennelijk geen wijziging hebben willen aanbrengen in de hoofdelijke aansprakelijkheid van partijen voor deze schuld.
Uit het convenant volgt niet dat toedeling van de woning aan de man zou geschieden zonder nadere verrekening van de waarde (hetgeen partijen wel ten aanzien van tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende schulden zijn overeengekomen), terwijl partijen ook geen concrete afspraken in het convenant hebben neergelegd over wie welk deel van de lasten verbonden aan de woning zou voldoen en de vrouw ook verder geen verklaring heeft gegeven over de vraag waarom de man deze forse restschuld voor zijn rekening zou nemen.
De finale kwijting die partijen elkaar in artikel 4 van het convenant hebben verleend, kan ook niet als een zodanige concrete afspraak (toedeling van de woning aan de man zonder nadere verrekening van de waarde) worden begrepen. Partijen zijn immers niet juridisch geadviseerd over de inhoud van het convenant en een dergelijke finale kwijting vormt een gebruikelijk onderdeel van de standaardmodellen van een echtscheidingsconvenant die op internet te vinden zijn.
Als door de vrouw ter comparitie onweersproken gesteld, staat vast dat partijen bij de echtscheiding mondeling hebben afgesproken dat de man in de woning zou blijven wonen en dat hij daarom de financiële lasten verbonden aan de woning zou dragen. Mede gelet op de voorgaande punten ligt het meer in de rede dat de in het convenant genoemde toedeling van de woning aan de man in dit licht moet worden begrepen.
4.10.
De rechtbank is dus – gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien – van oordeel dat de bepalingen in het convenant moeten worden opgevat in de zin zoals door de man verwoord, te weten dat de woning op termijn aan de man zou worden toegedeeld, op een moment waarop dat voor partijen financieel gunstiger zou zijn. Niet is bedoeld afspraken te maken over de onderwaarde in die zin dat die volledig voor rekening van de man zou komen. Dat de rechtbank Amsterdam in haar echtscheidingsbeschikking heeft bepaald dat de woning zal worden toegedeeld aan de man, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu de rechtbank Amsterdam dit klaarblijkelijk heeft overgenomen uit het convenant. Nu het een echtscheiding op eenstemmig verzoek betrof, heeft er immers geen zitting bij de rechtbank plaatsgevonden en is de echtscheidingsbeschikking gewezen op basis van enkel de door mr. [X] namens beide partijen in het geding gebrachte stukken, waaronder het door partijen zelf opgestelde convenant. Gelet op het voorgaande heeft te gelden dat de woning weliswaar door de rechtbank Amsterdam aan de man is toegedeeld, maar dat de waarde van de woning – conform de bedoeling van partijen – per datum levering nog dient te worden verrekend tussen partijen.
4.11.
De vrouw vordert – naar de rechtbank begrijpt – dat de woning zal worden verkocht zodat zij kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hierop rustende hypotheek. De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat van haar redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat zij nog voor langere tijd hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de gehele hypotheekschuld. De man heeft, mede in het licht van hetgeen de vrouw heeft aangevoerd, onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld, die rechtvaardigen dat de vrouw nog langer hoofdelijk verbonden blijft voor de gehele hypotheekschuld die rust op een woning waar zij al twaalf jaar niet meer woont. Ook heeft de man onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld, die een afwijking rechtvaardigen van het uitgangspunt dat ieder der deelgenoten op grond van het bepaalde in artikel 3:178 lid 1 BW te allen tijde de verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de vordering tot verdeling voor drie jaar uit te sluiten, zoals de man ter comparitie heeft gevorderd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de gemeenschap tussen partijen reeds in 2007 is ontbonden en dat de huidige situatie op de huizenmarkt naar verwachting een gunstig effect zal hebben op de waarde van de woning.
4.12.
De man verzet zich echter tegen verkoop van de woning en wenst in de gelegenheid te worden gesteld om te onderzoeken of hij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Nu ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek ook via deze weg kan worden bewerkstelligd, zal de rechtbank de man in de gelegenheid stellen om aan te tonen dat hij in staat is de woning te financieren en de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Een actuele taxatie van de woning is derhalve vereist.
4.13.
Teneinde de huidige marktwaarde van de woning vast te stellen, zal de rechtbank bepalen dat partijen gezamenlijk een opdracht tot taxatie zullen verstrekken aan een makelaar verbonden aan [Makelaarskantoor] (NVM) te [plaats 2]. Hierbij heeft tot uitgangspunt te gelden dat de woning uiterlijk 8 mei 2019 voor partijen bindend zal worden getaxeerd. Beide partijen dienen hun medewerking aan de taxatie te verlenen en moeten bij de taxatie aanwezig zijn, althans dienen daartoe op behoorlijke wijze in de gelegenheid te worden gesteld. Partijen dragen ieder de helft van de kosten verbonden aan de taxatie.
4.14.
Slaagt de man erin uiterlijk drie maanden na de taxatie de benodigde financiering te verkrijgen en aan de vrouw aan te tonen dat hij haar kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheekschuld, dan zal de vrouw haar aandeel in de woning overdragen aan de man. De man krijgt dan een vordering uit onderbedeling op de vrouw ter hoogte van de helft van de resterende schuld (de taxatiewaarde minus de hypothecaire lening). De kosten van levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man dienen door de man te worden gedragen.
4.15.
Slaagt de man er niet in uiterlijk drie maanden na de taxatie de benodigde financiering te verkrijgen en aan de vrouw aan te tonen dat hij haar kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheekschuld, dan dient de woning aan een derde verkocht te worden. Alsdan zullen partijen hiertoe gezamenlijk aan de in 4.13 bedoelde makelaar een verkoopdracht verstrekken waarbij de makelaar partijen bindend zal adviseren met betrekking tot de te hanteren vraag- en laatprijs. Bij verkoop en levering van de woning aan een derde dient de op de woning rustende hypotheekschuld te worden afgelost. De alsdan resterende schuld dient door partijen bij helfte te worden gedragen.
4.16.
De vrouw heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de man niet zal meewerken aan een verkoop van de woning. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de man te veroordelen om mee te werken aan de verkoop van de woning en om hieraan een dwangsom te verbinden. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat dit vonnis – bij gebreke van medewerking van de man – ex artikel 3:300 BW in de plaats zal treden van de voor eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke handtekening van de man onder de verkoopovereenkomst en de notariële leveringsakte. De rechtbank zal de vorderingen van de vrouw hiertoe daarom afwijzen.
Ten aanzien van de vorderingen in verband met door de man betaalde eigenaarslasten en de gebruiksvergoeding
4.17.
De volgende vraag die partijen verdeeld houdt, is de vraag of de man een vordering toekomt met betrekking tot de hypothecaire lasten en de lasten voor onderhoud en behoud van de woning die hij sinds de echtscheiding van partijen in 2007 volledig heeft voldaan. In dit verband is tevens de vraag aan de orde of de man gehouden is om aan de vrouw een gebruiksvergoeding te betalen voor het exclusieve gebruik van de woning.
4.18.
Voor wat betreft de door de man sinds de echtscheiding betaalde eigenaarslasten overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:172 BW dienen partijen vanaf het moment dat de gemeenschap is ontbonden tot het moment van feitelijke verdeling ieder voor de helft bij te dragen in de eigenaarslasten van de woning. Indien een van partijen meer heeft bijdragen dan het gedeelte van de eigenaarslasten dat hem of haar aangaat, heeft hij of zij in beginsel een regresvordering in de zin van artikel 6:10 lid 2 BW op de andere partij. Hierbij dient niet uit het oog te worden verloren dat de rechtsrelatie tussen deelgenoten in een onverdeelde gemeenschap wordt beheerst door redelijkheid en billijkheid. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval.
4.19.
Vaststaat dat de man na de echtscheiding alle eigenaarslasten van de woning heeft betaald. Gegeven het voorgaande, heeft hij daarom in beginsel een regresvordering op de vrouw ter hoogte van de helft van dit bedrag. De vrouw is echter van mening dat tegenover die regresvordering van de man een door hem te betalen gebruiksvergoeding staat ter grootte van de helft van de eigenaarslasten van de woning.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de man haar een redelijke vergoeding verschuldigd is voor het exclusieve gebruik van de woning na de echtscheiding. Het volgende is daarvoor redengevend.
4.21.
Vaststaat dat de man sinds het uiteengaan van partijen met uitsluiting van de vrouw in de woning woont en dat hij fiscaal voordeel heeft kunnen genieten in verband met de hypotheekrenteaftrek. Aan de zijde van man wordt voorts meegewogen dat een vriendin van hem sinds 2010 een gedeelte van de woning bewoont in verband waarmee hij huurinkomsten of ander voordeel heeft genoten of heeft kunnen genieten die hij niet met de vrouw heeft gedeeld. Aan de zijde van de vrouw wordt ten slotte meegewogen dat zij jaren geen gebruik van de woning heeft kunnen maken en zelf ook kosten heeft moeten maken voor verblijf elders. In het licht van deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank het redelijk en billijk om de gebruiksvergoeding die de man aan de vrouw verschuldigd is gelijk te stellen aan de bijdrage van de vrouw in de eigenaarslasten van de woning. Gelet op het voorgaande hebben partijen niets meer van elkaar te vorderen op dit punt. Hun vorderingen ter zake zullen daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van de kapitaalverzekering
4.22.
Partijen hebben in het convenant geen afspraken gemaakt over de wijze van verdeling van de aan de hypotheekschuld gekoppelde kapitaalverzekering.
4.23.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man na de echtscheiding alle premies ten behoeve van de kapitaalverzekering voor zijn rekening heeft genomen. Nu de vrouw derhalve geen bijdrage heeft geleverd aan de waarde opbouw in de polis na echtscheiding, acht de rechtbank het redelijk om de polis in de verdeling te betrekken tegen de waarde ten tijde van de echtscheiding. Blijkens het door de man als productie 4 overgelegde overzicht van Reaal bedroeg de waarde van de polis per eind 2007 € 3.115,82. De rechtbank zal de polis tegen die waarde aan de man toedelen, hetgeen inhoudt dat hij de helft van dit bedrag, te weten € 1.557,91, ter gelegenheid van het transport van (het aandeel van de vrouw in) de woning aan de vrouw dient te voldoen.
Tot slot
4.24.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de vrouw onder 2 en de vorderingen van de man onder C en G worden toegewezen op de wijze zoals hierna volgt en dat de overige vorderingen van partijen worden afgewezen.
Proceskosten
4.25.
In de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn, ziet de rechtbank aanleiding om, zowel in conventie als in reconventie, de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap – voor zover nodig in aanvulling op de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2007 – als volgt vast:
5.1.1.
de woning te [plaats 2], [adres], zal worden toegedeeld aan de man tegen de door een makelaar verbonden aan [Makelaarskantoor] te [plaats 2] nog voor partijen bindend te taxeren waarde, onder de opschortende voorwaarde dat hij binnen drie maanden na de datum van het taxatierapport aan de vrouw aantoont dat hij in staat is (i) de volledige eigendom van de woning te verkrijgen
en(ii) de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheek. De woning dient uiterlijk 8 mei 2019 te zijn getaxeerd. De opdracht aan de makelaar die de woning bindend zal taxeren en de taxatie zelf zullen plaatsvinden op de in 4.13 bepaalde wijze. Partijen dienen de kosten verbonden aan de taxatie bij helfte te dragen;
5.1.2.
indien aan de hiervoor onder (i) en (ii) genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal de vrouw haar aandeel in de woning overdragen aan de man. De rechtbank bepaalt dat de man door die toedeling een vordering uit hoofde van onderbedeling op de vrouw verkrijgt ter hoogte van de helft van de resterende schuld (de taxatiewaarde minus de hypothecaire lening). De kosten van levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man dienen door de man te worden gedragen;
5.1.3.
indien en voor zover niet aan de hiervoor onder (i) en (ii) genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal de woning worden verkocht en geleverd aan een derde, waartoe partijen gezamenlijk een verkoopopdracht zullen verstrekken aan de hiervoor genoemde makelaar, die partijen bindend zal adviseren over de te hanteren vraag- en laatprijs. Bij verkoop en levering van de woning dient uit de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening voor zover mogelijk te worden afgelost. Partijen dienen ieder de helft van de resterende schuld te dragen (opbrengst woning -/- hypothecaire lening -/- kosten verbonden aan de verkoop);
5.1.4.
deelt de aan de hypotheek gekoppelde kapitaalverzekering bij Reaal toe aan de man, onder gehoudenheid van de man om uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 1.557,91 aan de vrouw te voldoen ter gelegenheid van de levering van (het aandeel van de vrouw in) de woning als hiervoor in 5.1.2 en 5.1.3 bedoeld;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C. Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 1366