ECLI:NL:RBDHA:2019:4392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
NL19.6870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Syrische journalist, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat zij zich in Zwitserland niet veilig voelt vanwege haar familie die haar daar kan opsporen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid kon concluderen dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank volgde eiseres niet in haar betoog dat de staatssecretaris de toepassing van de Dublinverordening alleen aan het nationale recht had getoetst, en verwees naar een relevant arrest van het Europese Hof van Justitie.

De rechtbank benadrukte dat eiseres, indien zij problemen ondervindt in Zwitserland, zich kan wenden tot de Zwitserse autoriteiten voor internationale bescherming. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 24 april 2019, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.6870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Biçer).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL 19.6871, plaatsgevonden op 18 april 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Makaddam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek geaccepteerd op 20 november 2018.
2. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder het beroep van eiseres op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening alleen aan het nationale recht heeft getoetst. Eiseres heeft in dat kader gewezen op het arrest C.K. e.a. tegen Slovenië van
16 februari 2017 (ECLI:EU:C:2017:127), waaruit volgt dat de toepassing en toetsing van een bevoegdheid uit de Dublinverordening naar Unierecht dient plaats te vinden. De in artikel 17 neergelegde bevoegdheid betreft een discretionaire bevoegdheid van verweerder die de rechtbank terughoudend dient te toetsen. Uitgaande van deze toetsingsmaatstaf is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt en op grond waarvan verweerder het verzoek van eiseres in behandeling zou moeten nemen. Uit pagina 4 van het voornemen blijkt dat verweerder in het kader van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de door eiseres aangedragen feiten en omstandigheden heeft meegewogen in zijn beoordeling. De rechtbank ziet in het licht van het voorgaande niet in hoe de wijze waarop verweerder in dit geval invulling heeft gegeven aan zijn discretionaire bevoegdheid niet strookt met het bepaalde in het arrest C.K. e.a. tegen Slovenië.
3 Eiseres heeft aangevoerd dat zij zich in Zwitserland niet veilig voelt omdat zij bang is dat haar familie haar daar kan opsporen. Haar familie heeft er weet van dat zij met een visum Zwitserland is binnen gereisd. Eiseres was journalist in Syrië en haar oom een hooggeplaatst militair, die haar werk afkeurde. Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat wanneer eiseres in Zwitserland problemen met haar familie ondervindt, zij zich kan en dient te wenden tot de Zwitserse autoriteiten. Verder kan zij haar asielmotieven kenbaar maken en internationale bescherming vragen bij de Zwitserse autoriteiten
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2019.
griffier rechter
De uitspraak is bekendgemaakt aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.