ECLI:NL:RBDHA:2019:4390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
NL19.6791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 18 april 2019, waar de zaak tezamen met een andere zaak werd behandeld, heeft de rechtbank overwogen dat de Staatssecretaris zich terecht op de Dublinverordening heeft beroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië, en dat de eiser na terugkeer daar niet in strijd met internationale verdragen behandeld zal worden. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de overdracht naar Italië onevenredige hardheid zou opleveren.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en bekendgemaakt aan de partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.6791

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Dalloesingh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: E. Biçer).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.6792, plaatsgevonden op 18 april 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het terugnameverzoek.
2. Op grond van de laatste berichten en de meest recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de rechtbank van oordeel dat verweerder uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen is dan ook niet gebleken. Dat betekent dat niet valt in te zien dat eiser na zijn terugkeer naar Italië niet zal worden behandeld volgens de internationale verdragen waarbij Italië is aangesloten. Indien eiser niet conform deze verdragen behandeld zal worden kan hij daarover een klacht indienen bij de Italiaanse autoriteiten. Gesteld noch gebleken is dat de autoriteiten niet op eisers klacht zullen reageren.
3. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in hetgeen eiser heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Niet gebleken is dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Dat eiser geen banden met Italië heeft is daartoe onvoldoende. Niet gebleken is dat hij zich daar niet staande kan houden.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2019.
griffier rechter
De uitspraak is bekendgemaakt aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.