ECLI:NL:RBDHA:2019:4327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
09/210465-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel door spugen op arrestantenverzorger en bedreiging van agent

Op 2 mei 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 16 oktober 2016 in Leiden een arrestantenverzorger in het gezicht heeft gespuugd. Het spuug kwam in het oog van de arrestantenverzorger terecht, wat leidde tot een ernstige ooginfectie door de gonorroe bacterie, resulterend in blijvende oogschade van circa 70% zichtverlies. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Daarnaast is de verdachte ook beschuldigd van bedreiging van een agent in Alphen aan den Rijn en het niet meewerken aan een ademonderzoek. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot vrijspraak van de zwaarste beschuldigingen afgewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren. Tevens is de verdachte voor 6 maanden ontzegd om motorrijtuigen te besturen. De rechtbank heeft de schadevergoeding aan de benadeelde partij, de arrestantenverzorger, gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 15.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/210465-16
Datum uitspraak: 2 mei 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.J.R. van Halderen en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. O. Kuit naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 16 oktober 2016 te Leiden, aan [slachtoffer 1] (eerste senior arrestantenverzorger voor politie [plaats] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende oogschade (een vermindering van het zicht/visus van circa 70%) aan het (rechter)oog, heeft toegebracht, door hem in/tegen het oog, in elk geval het gezicht te spuwen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2016 te Leiden, roekeloos althans grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig toen aldaar [slachtoffer 1] (eerste senior arrestantenverzorger voor politie [plaats] ) in/tegen het oog, in elk geval het gezicht, heeft gespuwd, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende oogschade (een vermindering van het zicht/visus van circa 70%) aan het (rechter)oog, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2016 te Leiden, [slachtoffer 1] (eerste senior arrestantenverzorger voor politie [plaats] ) heeft mishandeld door hem in/tegen het oog, in elk geval het gezicht te spuwen; terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende oogschade (een vermindering van het zicht/visus van circa 70%) aan het (rechter)oog, ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2016 te Leiden opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer 1] (eerste senior arrestantenverzorger voor politie [plaats] ), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht te spuwen, althans een of meer feitelijkheden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 16 oktober 2016 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer 2] (agent van politie [plaats] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "wie denk je dat je bent. Als ik vrij ben en ik zie je, dan ben je van mij. Ik ga je opwachten. Ik maak je helemaal kapot kankerlijer. Je denkt zeker dat je wat bent. Ik ga je opwachten, jij bent echt van mij als ik je weer tegenkom", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 16 oktober 2016 te Alphen aan den Rijn, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met
artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding [2]
Feit 1
Op 16 oktober 2016 is de verdachte gearresteerd en vervolgens is hij naar het cellencomplex van het [politiebureau] gebracht. Daar heeft hij arrestantenverzorger [slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1] ) in het gezicht gespuugd. Het spuug kwam onder meer in zijn oog terecht. [3] Drie dagen na dit incident kreeg [slachtoffer 1] last van zijn rechteroog. [4] Het oog bleek besmet te zijn met de gonorroe bacterie. [5] Als gevolg hiervan is [slachtoffer 1] het zicht in zijn oog grotendeels kwijtgeraakt, dat wil zeggen voor ongeveer 70%. [6]
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte door zijn handelen:
  • opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] heeft toegebracht (het primair tenlastegelegde), dan wel:
  • of het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen (het subsidiair tenlastegelegde), dan wel:
  • of hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling terwijl dat zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft (het meer subsidiair tenlastegelegde), dan wel:
  • of hij zich schuldig heeft gemaakt aan belediging (het meest subsidiair tenlastegelegde).
Feiten 2 en 3
De rechtbank dient voorts te beoordelen of verdachte zich diezelfde dag heeft schuldig gemaakt aan bedreiging van een agent (feit 2) en of hij niet heeft voldaan aan het bevel om mee te werken aan het ademonderzoek zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet (feit 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de verdachte voor het primair, subsidiair en meer subsidiair dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat niet valt vast te stellen de verdachte gonorroe had en dat het letsel van het slachtoffer is ontstaan door het spugen van verdachte. Verder heeft hij aangevoerd dat de verdachte geen enkele opzet heeft gehad, dus ook niet in voorwaardelijke vorm, op het toebrengen van letsel. Voor wat betreft de vraag of het onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard, heeft de raadsman gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
Primair
Wil er sprake zijn van opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zal in elk geval moeten kunnen worden vastgesteld dat de verdachte op het moment van het spugen niet alleen gonorroe had, maar dat hij dat ook wist. Zonder die wetenschap kan er immers geen opzet zijn geweest om met besmet spuug zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van die wetenschap is niet gebleken. De rechtbank acht reeds hierom niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en zal hem daarvan vrijspreken.
Subsidiair
Nu niet is vast komen te staan dat de verdachte wist dat hij besmet was met de gonorroe bacterie, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte verwijtbaar, aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld zoals bedoeld in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat aan verdachte zijn schuld te wijten is dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en zal hem daarvan vrijspreken.
Meer subsidiair
De rechtbank gaat bij de beantwoording van de vraag of het spugen in dit geval als mishandeling kan worden gekwalificeerd uit van het criterium “elke (hevig) onlust opwekkende gewaarwording in of aan het lichaam” zoals voor het eerst geformuleerd door de Hoge Raad in 1929. In moderner taalgebruik is dit criterium te omschrijven als “een zeer onaangename fysieke ervaring”. In dit geval is het slachtoffer opzettelijk met veel spuug en van een korte afstand door een onbekende persoon vol in het gezicht gespuugd waarbij het spuug onder meer in het oog terecht is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voor degene die bespuugd wordt een zeer onaangename fysieke ervaring, zoals ook verwoord is in de aangifte. [7] Het spugen is onder deze omstandigheden dan ook aan te merken als mishandeling.
Over de vraag of deze mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, overweegt de rechtbank als volgt.
Drie dagen nadat de aangever in zijn oog was gespuugd, begon hij in snel toenemende mate last te krijgen van zijn oog. De arts, dhr. [arts] , heeft vastgesteld dat sprake was van een ernstige ooginfectie en heeft geconcludeerd dat het letsel van de aangever paste bij het beschreven voorval. De kweek van het ontstekingsvocht toonde de bacterie Neisseria gonorrhoeae, die voornamelijk als veroorzaker van geslachtsziekten bekend is. De infectie in het oog is een zeldzaam verschijnsel dat snel tot perforatie van het hoornvlies aanleiding kan geven. [8] Uit onder meer informatie van de GGD blijkt dat men de bacterie gonorroe in de keel kan dragen. De infectie kan dan keelpijn veroorzaken. [9] Uit informatie op internet blijkt dat een infectie met gonorroe in de keel op een keelontsteking lijkt, met roodheid in de keel en soms is er witachtige/ gele afscheiding zichtbaar. [10]
Op 9 januari 2017 is verdachte met keelklachten bij de huisartsenpost geweest. Er is toen een keelontsteking vastgesteld, maar de waargenomen symptomen zouden ook kunnen passen bij de ziekte gonorroe. [11] Hier heeft de verdachte een antibioticakuur voor gekregen. [12]
De verdachte had voorafgaand aan het spugen in het gezicht van de aangever, de politiebus waarmee hij werd vervoerd, onder gespuugd. De aangever zag toen hij de bus openmaakte om de verdachte uit het voertuig te halen, overal grote gele flodders spuug liggen. [13] De verdachte heeft bekend dat hij dit had gedaan. [14] De gele flodders spuug van de verdachte zijn ook te zien op de foto’s die na het incident zijn genomen. [15]
In het dossier zitten geen aanknopingspunten dat de aangever de besmetting gonorroe op een andere manier heeft opgelopen. In dit verband is ook van belang dat volgens huisarts [arts] op basis van het medisch dossier van aangever er geen andere aanknopingspunten voor de infectie zijn dan het spuugincident. Aangever heeft nooit eerder gonorroe of een andere SOA gehad en er zouden geen aanwijzingen zijn voor risicovol seksueel leefgedrag. [16]
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte drager moet zijn geweest van de gonorroe bacterie en dat hij door de aangever in het oog te spugen, aangever daarmee heeft besmet. De schade aan het oog, beginnend met een pussende infectie en eindigend in een blijvende en zeer aanzienlijke beperking van het zicht in dat oog, is vanwege de aard en ernst daarvan naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
De omstandigheid dat uit het urineonderzoek van 2 februari 2017 verdachte niet positief op gonorroe is getest, maakt dit alles niet anders. Het sluit immers niet uit dat verdachte op 16 oktober 2016 wel gonorroe had in zijn keel. Verder kan de besmetting uit zichzelf overgaan, zo blijkt uit de medische informatie in het dossier, en bovendien staat vast dat verdachte in de periode tussen het spuugincident en de test van 2 februari 2017 antibiotica die werkzaam is tegen een bacteriële infectie in de keel heeft gekregen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling door de aangever in het oog te spuwen als gevolg waarvan de aangever zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende oogschade, is toegebracht.
Feiten 2 en 3
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het onder 2 en 3 bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit voor de bestanddelen die de rechtbank bewezen acht.
De rechtbank heeft de volgende bewijsmiddelen gebezigd voor de bewezenverklaring:
- proces-verbaal van bevindingen, p. 27-28;
- proces-verbaal van aangifte, p. 32-33;
- proces-verbaal van bevindingen, p. 34-35;
- de verklaring van de verdachte ter zitting van 18 april 2019.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 16 oktober 2016 te Leiden, [slachtoffer 1] (eerste senior arrestantenverzorger voor politie [plaats] ) heeft mishandeld door hem in het oog te spuwen; terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende oogschade (een vermindering van het zicht/visus van circa 70%) aan het rechteroog, ten gevolge heeft gehad;
2
hij op 16 oktober 2016 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer 2] (agent van politie [plaats] ) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "wie denk je dat je bent. Als ik vrij ben en ik zie je, dan ben je van mij. Ik ga je opwachten. Ik maak je helemaal kapot kankerlijer. Je denkt zeker dat je wat bent. Ik ga je opwachten, jij bent echt van mij als ik je weer tegenkom";
3
hij op 16 oktober 2016 te Alphen aan den Rijn, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie, die uitgaat van een bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair en de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Voorst heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de tijd van 160 uren. Tevens heeft de officier van justitie voor feit 3 een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen gevorderd voor de duur van de tijd dat het rijbewijs van de verdachte ingevorderd en ingehouden is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman, die uitgaat van een vrijspraak voor het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, heeft bepleit om zoveel mogelijk een voorwaardelijke taakstraf met eventueel bijzondere voorwaarden op te leggen. Omdat de delicten dateren van meer dan twee jaar geleden en de lange duur niet aan de verdachte is te wijten, heeft de verdediging verzocht de straf, gelet op de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM, te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Gevolgen van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal strafbare feiten. Hij heeft een arrestantenverzorger - die er juist was om hem te helpen - mishandeld door hem in zijn gezicht te spugen. Dat is smerig en respectloos gedrag. Bovendien heeft het spugen verstrekkende gevolgen voor de arrestantenverzorger gehad: het spuug kwam onder meer in zijn oog terecht waardoor hij een ernstige ooginfectie vanwege een besmetting met de gonorroe bacterie heeft gekregen, aangezien het spuug van de verdachte hiermee was geïnfecteerd. Door de schade aan het oog is het zicht van het slachtoffer ernstig en blijvend beperkt en kan hij bijvoorbeeld niet meer autorijden en is hij noodgedwongen voortijdig gestopt met werken.
Verder heeft de verdachte geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan de ademanalyse op het politiebureau en heeft hij bedreigingen geuit naar de verbalisant die hem had aangehouden. Door zijn handelen heeft de verdachte een agressieve en intimiderende situatie geschapen die angst heeft veroorzaakt. Daarnaast heeft de verdachte een door het bevoegd gezag gegeven bevel genegeerd door te weigeren mee te werken aan een ademanalyse, terwijl er een verdenking van rijden onder invloed tegen hem was gerezen. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Justitiële documentatie
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte, gedateerd 7 maart 2019, waaruit blijkt dat hij reeds eerder, op 19 februari 2016, ter zake mishandeling en wederspannigheid tot een taakstraf is veroordeeld. Tevens is de verdachte tweemaal veroordeeld voor rijden onder invloed, waarbij de laatste keer, op 14 maart 2016, tot een taakstraf. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
Overschrijding redelijke termijn
Ten aanzien van het tijdsverloop overweegt de rechtbank het volgende. De redelijke termijn van berechting vangt aan vanaf het moment dat door of vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In het onderhavige geval was dat de aanhouding van verdachte op 16 oktober 2016. De rechtbank doet uitspraak in deze zaak op 2 mei 2019 ofwel twee jaren en ongeveer zes maanden later. Er is dan ook sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting van ongeveer zes maanden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die de overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dan ook tot strafvermindering ter compensatie van de geconstateerde overschrijding.
Alles afwegende, rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het strafblad van verdachte acht de rechtbank in beginsel een taakstraf, voor de tijd van 170 uren, en een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf voor na te noemen duur passend, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, aanpassen tot een taakstraf voor de tijd van 160 uren. In de recidive voor zowel de mishandeling, als de overtreding van de wegenverkeerswet, ziet de rechtbank aanleiding een genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank zal tot slot in verband met feit 3 een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gedurende na te noemen periode opleggen.
De rechtbank legt een zwaardere straf op dan door de officier van justitie geëist omdat de gevorderde straf geen recht doet aan de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 22.187,87, bestaande uit immateriële schade (ad € 20.000) en materiële schade (kosten voor rechtsbijstand ad € 2.187,87).
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de causaliteit van de vordering dermate complex is dat een behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces betekent. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling aan te houden om oogartsen, de huisarts en eventueel onafhankelijke medische deskundigen als getuigen te horen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Immateriële schade
De rechtbank – gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid – waardeert de immateriële schade aangaande het fysieke letsel naar redelijkheid en billijkheid op € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2016. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering, voor zover deze ziet op de immateriële schade, af.
Materiële schade
Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De kosten van rechtsbijstand zijn niet als zodanige rechtstreekse schade aan te merken (vgl. HR 21 september 1999, NJ 1999, 801). Dat brengt mee dat dergelijke kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de in artikel 36f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voorziene maatregel. Uit genoemd arrest volgt voorts dat indien een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van artikel 51a Sv vordert, zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De benadeelde partij zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van de kosten rechtsbijstand ad € 2.187,87.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van in totaal € 15.000,-. De rechtbank zal ook de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag toewijzen met ingang van 16 oktober 2016, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.

8.De schadevergoedingsmaatregel

Nu de verdachte voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht, zal de rechtbank tevens aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van [slachtoffer 1] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 22 c, 22d, 36f, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht;
- 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 29 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
160 (honderdzestig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 80 (tachtig) dagen;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 3 voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer 1]een bedrag van € 15.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het deel dat ziet op de kosten voor rechtsbijstand niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 110 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, voorzitter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Martir, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2019.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De voetnoten onder dit vonnis verwijzen naar de vindplaatsen van het redengevende bewijs voor de bewezenverklaring.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016289484 Z, van de politie [plaats] , district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 98). En het aanvullend proces-verbaal PL1500-2016289484 Z-B van de politie [plaats] , district Alphen aan den Rijn – Gouda, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 23).
3.Proces verbaal van aangifte, p. 37. Verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 18 april.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 46, vierde alinea.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 45, zesde alinea.
6.Geschrift “Vordering tot schadevergoeding van dhr. [slachtoffer 1] ”.
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 38, eerste alinea.
8.Geschrift Geneeskundige verklaring GGD, p. 50.
9.Proces-verbaal van bevindingen (e-mail medewerker GGD), p. 59.
10.Proces-verbaal van bevindingen (e-mail medewerker GGD), p. 17.
11.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen, p. 23.
12.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen, p. 17.
13.Proces-verbaal van aangifte, p. 44, laatste alinea.
14.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte, p 23.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 51.
16.Geschrift: de medische verklaring van huisarts [arts] , p. 15, bijlage bij de “Vordering tot schadevergoeding van dhr. [slachtoffer 1] ”.