In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot verwijdering van een BKR-registratie door [verzoekster] tegen ING Bank N.V. [verzoekster] had in 2007 een studentenkrediet van € 2.500,- bij ING verkregen, maar door financiële problemen, veroorzaakt door een saldotekort op haar betaalrekening en persoonlijke omstandigheden zoals zwangerschap en ziekte, kon zij haar betalingsverplichtingen niet nakomen. ING heeft [verzoekster] uiteindelijk geregistreerd in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) met verschillende achterstandscodes. Na het aflossen van het krediet in 2016 heeft [verzoekster] verzocht om verwijdering van de BKR-registratie, maar dit verzoek werd door ING afgewezen.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van [verzoekster] in haar verzoek beoordeeld en vastgesteld dat zij niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat ING haar niet adequaat had geïnformeerd over de mogelijkheden om haar verzoek aan de rechter voor te leggen. De rechtbank heeft vervolgens de belangen van [verzoekster] afgewogen tegen de belangen van ING bij handhaving van de BKR-registratie. [verzoekster] heeft aangetoond dat de registratie haar ernstig belemmert in het verkrijgen van een hypothecaire lening, wat haar mogelijkheden om met haar gezin te verhuizen naar een betere woonomgeving beperkt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van [verzoekster] bij verwijdering van de BKR-registratie zwaarder weegt dan het belang van ING bij handhaving van de registratie. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van [verzoekster] toegewezen en ING bevolen om de registratie binnen twee weken te verwijderen, onder verbeurte van een dwangsom. Tevens is ING veroordeeld in de proceskosten van [verzoekster].