ECLI:NL:RBDHA:2019:4276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
09/837374-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling en ontploffing met gevaar voor goederen en personen

Op 29 april 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij een explosie op de woonboot van de heer [slachtoffer 1] in Warmond. De verdachte, geboren in 2000, werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot doodslag en zware mishandeling, evenals het veroorzaken van een ontploffing met gevaar voor goederen en personen. De feiten vonden plaats op 4 november 2018, toen de verdachte samen met een medeverdachte een vuurwerkbom, een Cobra, aan de voordeur van de woonboot bevestigde en deze tot ontploffing bracht. De explosie resulteerde in verwondingen bij de bewoner, die door rondvliegend glas geraakt werd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen opzet had op de dood van het slachtoffer, maar wel voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte bekende de feiten en de rechtbank achtte de bewezen dat hij samen met een ander handelde, met voorbedachte rade. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar veroordeelde hem voor de andere feiten. De officier van justitie had een jeugddetentie van 18 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank volgde dit advies en legde de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door jeugdreclassering en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer (jeugd)strafzaken
Parketnummer 09/837374-18
Datum uitspraak: 29 april 2019
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft dit vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
adres: [adres] ,
thans preventief gedetineerd in: [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op de zitting van 28 februari 2019 en 15 april 2019 behandeld.
De officier van justitie in deze zaak is mr. J. Roosma en de raadsvrouw van de verdachte is mr. T. Dreiling.

2.De tenlastelegging

Op de dagvaarding staat - na wijziging van de tenlastelegging - primair vermeld dat de verdachte wordt verdacht van het medeplegen van poging tot doodslag, subsidiair van het medeplegen van poging tot zware mishandeling, met voorbedachte raad, en meer subsidiair van het medeplegen van mishandeling, ook met voorbedachte raad (feit 1).
Ook wordt de verdachte verweten, alleen dan wel samen met een ander, een ontploffing teweeg te hebben gebracht, terwijl dit gevaar voor goederen en/of personen heeft opgeleverd (feiten 2 en 3 primair) of een brug te hebben vernield (feit 3 subsidiair). Ten slotte wordt de verdachte ervan verdacht pijpbommen en munitie en/of onderdelen van munitie voorhanden te hebben gehad (feiten 4 en 5).
Deze 5 feiten staan beschreven in bijlage 1 bij dit vonnis.

3.Standpunten en beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, met vrijspraak van feit 1 primair, geëist de verdachte te veroordelen voor feit 1 subsidiair, het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachte raad, feit 2, het medeplegen van een ontploffing teweeg brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, feit 3 primair, een ontploffing teweeg brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was en voor de feiten 4 en 5, het voorhanden hebben van twee pijpbommen en munitie en onderdelen van munitie.
De officier van justitie heeft de onderbouwing van haar eis op schrift gesteld en aan de rechtbank overgelegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van feit 1 primair en subsidiair bepleit, nu de aanmerkelijke kans op levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel ontbreekt. Het bevestigen van een Cobra op een voordeur leidt volgens algemene ervaringsregels niet tot een dodelijk dan wel zwaargewond slachtoffer, temeer nu de deur niet zodanig beschadigd was dat deze moest worden vervangen. Ook was er geen sprake van voorbedachte raad. De verdachte en zijn medeverdachte hebben niet doelbewust letsel toegebracht aan de bewoner van de woonboot. Zij hebben geen licht gezien en dachten dat hij niet thuis was.
De raadsvrouw heeft zich niet expliciet uitgelaten over het al dan niet bewezen zijn van feit 1 meer subsidiair. Wat betreft feit 2 heeft de raadsvrouw vrijspraak op onderdelen bepleit, te weten ten aanzien van het levensgevaar en/of het zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] of anderen en ook heeft zij aangegeven dat er sprake is van een eendaadse samenloop met feit 1.
De feiten 3 primair en 4 kunnen volgens de raadsvrouw bewezen worden verklaard, evenals feit 5, met de kanttekening dat de verdachte noch zijn ouders wisten dat de verdachte de patronen en hulzen niet in zijn bezit mocht hebben.
De raadsvrouw heeft haar betoog eveneens op schrift gesteld en aan de rechtbank overgelegd.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Feiten 1 en 2
Op 4 november 2018 rond 22.00 uur ’s avond heeft een explosie plaatsgevonden op de woonboot van de heer [slachtoffer 1] , wonende aan de [adres] te Warmond.
Hij stond op dat moment in de keuken en hoorde een enorme klap, vervolgens zag hij overal bloed en merkte hij dat hij zijn gehoor aan de rechterkant kwijt was. De heer [slachtoffer 1] is gewond geraakt door rondvliegend glas van zijn voordeur. Hij heeft een groot aantal verwondingen opgelopen over zijn rechter lichaamshelft, zijn gezicht, hals, borstkas en arm. Op zijn buik had hij enkele diepere wondjes met glasresten. Ook zijn gehoor heeft, gelukkig slechts voor een korte tijd, schade ondervonden. Psychisch heeft de gebeurtenis grote gevolgen voor de heer [slachtoffer 1] gehad. Vanwege een posttraumatische stressstoornis heeft hij zich onder behandeling van een psycholoog gesteld. Verder was zijn algehele gevoel van veiligheid aangetast, durfde hij enkele weken niet thuis te wonen en heeft hij extra beveiligingsmaatregelen moeten nemen.
Op de voordeur was met ducttape een vuurwerkbom, naar later blijkt een Cobra, vastgeplakt en vervolgens is deze aangestoken en geëxplodeerd.
Dit incident gebeurde nadat er al maanden sprake was van overlast in Warmond en de auto van de heer [slachtoffer 1] op een eerder moment was vernield.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij samen met een ander voor deze ontploffing verantwoordelijk is. Het was de bedoeling om de heer [slachtoffer 1] te laten schrikken, niet om hem te verwonden. Ze wilden hem pesten omdat hij hen ook steeds aan het pesten was omdat hij de politie waarschuwde in geval van overlast. Ze hebben het samen bedacht en ook besproken hoe ze het zouden doen. De verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn medeverdachte met diens bootje van het eiland naar Warmond is gevaren en dat ze vervolgens naar de woonboot zijn gelopen. Ze zijn tussen 19.00 uur en 22.00 uur een paar keer langs de boot gelopen om te zien of er licht brandde, maar het was steeds donker. De verdachte had de Cobra, een stuk illegaal vuurwerk, bij zich - die zat al een tijdje in zijn rugzak - en zijn medeverdachte ducttape. Rond 22.00 uur heeft de verdachte de Cobra met ducttape op de deur van de woonboot geplakt en deze vervolgens aangestoken, waarna de ontploffing plaatsvond. Zijn medeverdachte stond op dat moment op de uitkijk. Vervolgens zijn ze samen weggerend, in het bootje gestapt en een stukje van de woonboot weggevaren.
De verdachte heeft verklaard dat hij, hoewel hij eerder wel eens had gezien dat het afsteken van een Cobra een enorme knal gaf, dacht dat alleen het houtwerk van de deur beschadigd zou worden. Hij had niet verwacht dat de ruit kapot zou gaan en dat de gevolgen zo heftig zouden zijn. Hij was die avond onder invloed van speed. Hij heeft erg veel spijt. Ter terechtzitting heeft de verdachte nogmaals zijn excuses aan de heer [slachtoffer 1] aangeboden. Eerder had hij dit ook al schriftelijk gedaan.
Hoewel ter zitting van de zijde van de verdediging vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft bij de politie en ter zitting bekend de feiten 1 en 2 te hebben gepleegd. De juridische verweren zullen in aparte overwegingen worden opgenomen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
- een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 26 februari 2019, met
bijlagen, opgenomen in het dossier met nummer 68, behorende bij Onderzoek
Noordwijk/ [nummer] (p. 495-497);
- de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 15 april 2019;
- een proces-verbaal van aangifte van 5 november 2018, met bijlage, opgenomen in
het dossier met het nummer PL1500-2018298419-1, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 1] (p. 138-141a);
- een proces-verbaal van bevindingen van 5 november 2018, met bijlagen, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500- 2018298419-6 (p. 142-146);
- een proces-verbaal van bevindingen van 19 november 2018, met bijlagen,
opgenomen in het dossier met nummer 35, behorende bij Onderzoek
Noordwijk/ [nummer] (p. 380-383);
- een geschrift, te weten een medische verklaring, opgesteld door [naam] ,
forensisch arts KNMG (p. 529-530);
- een proces-verbaal van bevindingen van 10 november 2018, met bijlagen, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500- 2018298419-14 (p. 157-171);
- een proces-verbaal onderzoek telefoon [verdachte] van 21 november 2018, met
bijlagen, opgenomen in het dossier met nummer 43, behorende bij Onderzoek
Noordwijk/ [nummer] (p. 281-322);
- een proces-verbaal sporenonderzoek van 17 december 2018, met bijlagen, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500- 2018298419-12 (p. 463-489).
Nadere (bewijs)overwegingen
De juridische kwalificatie
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de verdachte geen vol opzet had op de dood van de heer [slachtoffer 1] . Zoals de verdachte zelf heeft verklaard, wilden hij en de medeverdachte hem laten schrikken, pesten. Ook zijn de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte niet als voorwaardelijke opzet op de dood van de heer [slachtoffer 1] aan te merken.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte wel (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De verdachte heeft ter zitting verklaard wel eens gezien te hebben dat het afsteken van een Cobra een harde knal oplevert. Het is voor personen die een fascinatie hebben voor zwaar vuurwerk, en daartoe behoort de verdachte, een feit van algemene bekendheid dat het afsteken van zwaar vuurwerk niet alleen gepaard gaat met een harde knal, maar dat dit ook tot gevolg heeft dat het vuurwerk explodeert, uiteenspat en schade kan veroorzaken.
De Cobra die de verdachte op de voordeur van de woonboot tot ontploffing heeft gebracht, is zwaar illegaal vuurwerk dat een enorme knal en een drukgolf veroorzaakt heeft. Op de straat voor de woonboot treffen verbalisanten die het sporenonderzoek doen, stukjes zwart en rood papier aan, vermoedelijk van de buitenzijde van een stuk vuurwerk. Ook een stuk blauw vervormd kunststof wordt aangetroffen, naar alle waarschijnlijkheid de dop van het vuurwerk. Verduisterende stof van de voordeur is gescheurd geraakt, in de deur van de keuken, tegenover de voordeur, zaten beschadigingen, evenals in de deurpost en een glas in een lijst naast de keukendeur vertoonde beschadigingen, dit alles - volgens de verbalisanten - waarschijnlijk (de restanten van de ruit waren al opgeruimd waren vóór de aanvang van het sporenonderzoek) als gevolg van rondvliegende glasscherven uit het raam van de voordeur.
Het is een feit van algemene bekendheid dat rondvliegende glasscherven zwaar lichamelijk letsel kunnen veroorzaken bij een persoon als die hierdoor wordt getroffen; de harde knal kan voorts blijvende gehoorschade veroorzaken, ook dat is een feit van algemene bekendheid. Of er sprake zal zijn van dit zwaar lichamelijk letsel is mede afhankelijk van de locatie van de person(en) ten opzichte van de ontploffing. De woonboot van de heer [slachtoffer 1] was een relatief kleine woonboot. Op het moment van de ontploffing stond de heer [slachtoffer 1] in de keuken van de boot, op ongeveer 1,5 à 2 meter van de voordeur waarop de verdachte de Cobra had bevestigd en even later tot ontploffing bracht.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de heer [slachtoffer 1] een aanmerkelijke kans had om blijvend letsel over te houden van dit zware stuk vuurwerk toen dat tot ontploffing werd gebracht.
Met zijn handelen en mede in aanmerking genomen dat de verdachte wist welke gevolgen het afsteken van een zwaar stuk illegaal vuurwerk kan hebben en hij dat vuurwerk evenwel op de deur nabij glas heeft bevestigd en tot ontploffing heeft gebracht, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank die aanmerkelijke kans willens en wetens aanvaard en zo voorwaardelijk opzet gehad op de poging tot zware mishandeling van de heer [slachtoffer 1] .
De verklaring van de verdachte dat ze de heer [slachtoffer 1] wilden laten schrikken en dat hij dacht dat de heer [slachtoffer 1] niet op de woonboot aanwezig was, acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op de omstandigheid dat het licht op de woonboot brandde (hetgeen ook vanaf de kade te zien was) en je niet iemand schrik kan aanjagen als diegene niet thuis is.
Medeplegen en voorbedachte raad
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of de verdachte het feit samen met een ander danwel anderen heeft gepleegd en of zij dit na kalm beraad en rustig overleg hebben gedaan.
De rechtbank beantwoordt beide vragen bevestigend. De verdachte verklaart immers dat hij samen met een ander het plan heeft opgevat de heer [slachtoffer 1] te laten schrikken, te gaan pesten, dat zij samen van het eiland naar de wal zijn gevaren in het bootje van de medeverdachte, dat zij samen naar de woonboot zijn gelopen en daar een paar uur zijn geweest, heen en weer hebben gelopen, dat hij de Cobra bij zich had en zijn medeverdachte de ducttape, dat hij de Cobra op de deur heeft bevestigd en heeft aangestoken, terwijl zijn medeverdachte op de uitkijk stond en dat ze samen zijn weggegaan.
Op de camerabeelden van het incident zijn rond 21.53 uur twee personen te zien die naar de woonboot van de heer [slachtoffer 1] kijken, waarna (vijf minuten later) één van hen richting de voordeur van de woonboot loopt, daar iets op de deur plakt en vervolgens wegrent. Daarna is er een lichte vlam te zien en volgt een explosie.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben op 4 november 2018 een Whatsappgesprek gehad, waarin ze de afspraak maken om ‘ [bijnaam] ’ te doen.
Blijkens de verklaring van de verdachte bedoelde hij hier de heer [slachtoffer 1] mee.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking geweest tussen de verdachte en zijn medeverdachte dat sprake is van medeplegen. Ook is het, naar het oordeel van de rechtbank, zo dat zij met voorbedachte raad hebben gehandeld. Zij hebben zich enige tijd kunnen beraden op de gevolgen van hun handelen en zij hebben dat ook gedaan. Ze hebben immers samen besproken wat ze gingen doen, hebben spullen meegenomen om dit ook uit te kunnen voeren, hebben daar ook een tijdje mee rondgelopen, en hebben de gelegenheid gehad én genomen om bij de woonboot te overleggen.
Eendaadse samenloop
Aan de verdachte is als feit 2 ten laste gelegd dat hij samen met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door bij de voordeur van een woonboot, gelegen aan de [adres] , een lont van een vuurwerkbom aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor de heer [slachtoffer 1] of een ander te duchten was.
Nu het feit van het tot ontploffing brengen van de Cobra, zoals onder 1 en 2 ten laste gelegd, in meer dan één strafbepaling valt en niemand meer dan eens gestraft kan worden voor hetzelfde feit, kan de verdachte eigenlijk maar één strafrechtelijk relevant verwijt gemaakt worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hier sprake is van eendaadse samenloop en zal dit bij de strafoplegging meewegen.
Dat er naast het eerder aangenomen zware lichamelijk letsel van de heer [slachtoffer 1] ook sprake is van gevaar voor de woonboot zelf en de in de woonboot aanwezige inboedel, is duidelijk. Het is naar algemene ervaringsregels te voorzien dat het tot ontploffing brengen van een stuk zwaar illegaal knalvuurwerk dat op een deur van een woonboot is geplakt, schade oplevert aan goederen, in dit geval de woonboot en de daarin aanwezige inboedel.
In dit geval zijn het hout en het glas van de voordeur vernield, is het glas de woning in gevlogen, en is het stoffen gordijn voor het raam kapot gegaan en zijn een deur(post) en een fotolijst beschadigd.
Al met al verklaart de rechtbank bewezen feit 1 subsidiair, het medeplegen van poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachte raad, alsmede feit 2, het medeplegen van een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
Feit 3
Op 11 november 2018 heeft er een ontploffing plaatsgevonden op de [brug] te Warmond. Er is een pijpbom aangestoken, waardoor het brugdek en delen van de brugleuning beschadigd zijn.
Aangezien de verdachte het feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank ook ten aanzien van dit feit met een opsomming van de bewijsmiddelen als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank heeft bij de beoordeling de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
- een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 17 november 2018, met
bijlagen, opgenomen in het dossier met nummer 27, behorende bij Onderzoek
Noordwijk/ [nummer] (p. 26-30);
- de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 15 april 2019;
- een proces-verbaal van aangifte van 16 november 2018, met bijlagen, opgenomen
in het dossier met het nummer PL1500-2018305157-6, inhoudende de verklaring
van [getuige 1] (p. 231-243);
- een proces-verbaal sporenonderzoek van 22 november 2018, met bijlagen, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2018305157-8 (p. 388-420);
- een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 12 november 2018, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2018305157-6 (p. 421-422);
- een proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2018, met bijlagen, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2018308000-39 (p. 35-39);
- een proces-verbaal Wapens, Munitie en Explosieven van 16 november 2018, opgenomen in het dossier met nummer 2018308000, WME nr. [nummer] (p. 40-41);
- een geschrift, te weten een NFI-rapport Explosievenonderzoek aan twee monsters vermeende explosieve stof van 18 februari 2019.
De rechtbank verklaart feit 3 primair bewezen, te weten dat de verdachte op 11 november 2018 opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht op de [brug] door het lint van een pijpbom aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de brug, èn gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander of anderen te duchten was. Immers getuige [getuige 2] vond op 11 november 2018 na de explosie op het terras van zijn nabijgelegen woonboot een metalen voorwerp, afkomstig van de pijpbom, en de brug loopt naar een recreatiegebied dat vrij toegankelijk is voor mensen. Er hadden mogelijk zware gewonden kunnen vallen.
Feiten 4 en 5
Op 14 november 2018 wordt de verdachte samen met een ander aangehouden omdat er bij de politie meldingen zijn binnengekomen van harde knallen.
Na de aanhouding van de verdachte vindt de politie onder de brug naar [gebied] een rugzak, waar een pijpbom met een lont in zat. Deze rugzak blijkt van de verdachte te zijn.
Op de kamer van de verdachte worden op 15 november 2018 in zijn kledingkast nog
2 pijpbommen en ook een aantal patronen en hulzen gevonden.
De rechtbank volstaat ten aanzien van deze feiten ook met een opsomming van de bewijsmiddelen als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte deze feiten heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
- een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 17 november 2018, met
bijlagen, opgenomen in het dossier met nummer 27, behorende bij Onderzoek
Noordwijk/ [nummer] (p. 26-30);
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 15 april 2019;
- een proces-verbaal van bevindingen van 15 november 2018, met bijlagen, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500- [nummer] -5 (p. 205-215);
- een proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2018, met bijlagen, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500- [nummer] -39 (p. 35-39);
- een proces-verbaal Wapens, Munitie en Explosieven van 16 november 2018, opgenomen in het dossier met nummer [nummer] , WME nr. 450/2018 (p. 40-41);
- een proces-verbaal Wapens, Munitie en Explosieven van 20 november 2018,
opgenomen in het dossier met nummer [nummer] , WME nr. 453/2018 (p. 273-
274);
- een proces-verbaal Wapens, Munitie en Explosieven van 20 november 2018,
opgenomen in het dossier met nummer [nummer] , WME nr. 454/2018 (p. 275-
276);
- een proces-verbaal Wapens, Munitie en Explosieven van 20 november 2018,
opgenomen in het dossier met nummer [nummer] , WME nr. 455/2018 (p. 277-
278).
Nu de verdachte op 17 november 2018 heeft verklaard de pijpbommen al ongeveer
1. à 1,5 maand in zijn bezit te hebben en slechts 2 van de 3 aangetroffen pijpbommen waren voorzien van flitspoeder, verklaart de rechtbank bewezen dat hij in de periode van
15 oktober 2018 tot 15 november 2018 meerdere pijpbommen voorhanden heeft gehad.
Ook is bewezen dat de verdachte omstreeks 14 november 2018 munitie en delen van munitie voorhanden heeft gehad.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel, zoals ook uit de beoordeling blijkt, dat de feiten 1 subsidiair, 2, 3 primair, 4 en 5, zoals vermeld op de gewijzigde dagvaarding, bewezen kunnen worden en de rechtbank is er ook van overtuigd dat de verdachte deze bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd.
De tekst van deze bewezenverklaring staat in bijlage 2 bij dit vonnis.

4.De strafbaarheid van de feiten

De feiten die de verdachte heeft gepleegd, zijn strafbare feiten. Uit niets blijkt dat deze feiten niet strafbaar zouden zijn.
In de beslissing staat hoe deze feiten volgens de wet worden beschreven.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is ook strafbaar voor het plegen van deze feiten, omdat nergens uit volgt dat de verdachte niet strafbaar is.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan
6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die door Reclassering Nederland (verder: de reclassering) zijn geadviseerd, met dien verstande dat de officier van justitie heeft verzocht het geadviseerde contact- en locatieverbod als vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, waarbij tevens is verzocht bij elke overtreding van deze maatregelen twee weken vervangende jeugddetentie toe te passen. De officier van justitie heeft het locatieverbod ook uitgebreid met [gebied] en alle aan Warmond en [gebied] grenzende wateren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit en voorts te kennen gegeven dat de verdachte relatief lang in voorarrest heeft gezeten, terwijl zijn medeverdachte bijna al die tijd vrij heeft rondgelopen en naar school heeft kunnen gaan, en dat het nu dus tijd is dat de verdachte zo snel mogelijk vrij komt en zich op het voortzetten van zijn opleiding kan gaan richten. De verdachte is bereid zich aan alle geadviseerde voorwaarden te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten
Het tot ontploffing brengen van een Cobra op een bewoonde woonboot en een pijpbom op een brug zijn delicten met een enorm gevaarzettend karakter ten aanzien van personen en goederen in de omgeving van voornoemde explosies. Het is niet aan het handelen van de verdachte en/of zijn mededader te danken dat het letsel van de heer [slachtoffer 1] en de schade aan de woonboot en de brug relatief beperkt zijn gebleven.
De ontploffing op zijn woonboot heeft een enorme impact gehad op de heer [slachtoffer 1] .
Hij had over de rechterhelft van zijn lichaam vele verwondingen en ook zijn gehoor heeft, gelukkig slechts voor een korte tijd, schade ondervonden. Verder was zijn gevoel van veiligheid dermate aangetast dat hij een aantal weken niet thuis heeft durven zijn en heeft hij ook extra beveiligingsmaatregelen moeten nemen.
Slachtoffers van dergelijke delicten ondervinden vaak ook gedurende langere tijd psychische gevolgen van het gebeurde. Zo ook de heer [slachtoffer 1] . Vanwege een posttraumatische stressstoornis heeft hij zich onder behandeling van een psycholoog gesteld.
Dergelijke ontploffingen veroorzaken bovendien ook een groot gevoel van onrust en onveiligheid bij de omwonenden, maar ook in de samenleving in het algemeen.
De rechtbank weegt voorts mee dat het plaatsen van een Cobra op de woonboot van de heer [slachtoffer 1] een doelgerichte, laffe actie van de verdachte en zijn medeverdachte was.
Al maanden maakten zij deel uit van een overlastgevende groep jongeren die het leven in Warmond verstoorde en het plezier om daar te wonen wegnam door te intimideren, te bedreigen, vernielingen te plegen, te vervuilen en te stelen. De heer [slachtoffer 1] was een van de bewoners die zijn mond niet hield en op een eerder moment was daarom ook al zijn auto vernield. De rechtbank neemt dit de verdachte en zijn medeverdachte extra kwalijk.
Dat de verdachte op zijn kamer nog 2 pijpbommen en munitie en onderdelen daarvan voorhanden had, is verontrustend en bovendien ook ontzettend gevaarlijk. Niet alleen voor de verdachte zelf, maar ook voor zijn familieleden en buren. Door het flitspoeder zijn de pijpbommen zo onvoorspelbaar dat zelfs het huis van de verdachte en zijn ouders ontruimd moest worden en de Explosieven Opruimingdienst deze pijpbommen onschadelijk moest maken, hetgeen ook voor deze Opruimingsdienst gevaar oplevert. Het bezit van dergelijk zwaar vuurwerk en ook de munitie en onderdelen daarvan is ook niet voor niets verboden.
De persoon van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft de rapporten van de reclassering over de verdachte gelezen.
In het meest recente rapport van de reclassering van 9 april 2019 staat dat de reclassering op basis van het onderzoek constateert dat het sociale netwerk van de verdachte een grote risicofactor vormt. De verdachte wordt gezien als lid van een overlastgevende groep rondom het recreatie-eiland [gebied] . De jonge leeftijd, de naïeve en kwetsbare houding en de psychische problematiek van de verdachte lijken van invloed te zijn op zijn gedrag en handelen. Daarnaast was de verdachte onder invloed van harddrugs waardoor zijn middelengebruik als risicovol wordt gezien.
De reclassering acht nader onderzoek naar het psychosociaal functioneren geïndiceerd om te onderzoeken of er een, en zo ja welke, relatie is met het delictgedrag. Tevens vindt de reclassering het van belang dat er onderzocht wordt of de mogelijke fascinatie voor vuur, vuurwerk en soortgelijke dingen verband houdt met het delictgedrag.
Het is positief dat de verdachte ondanks zijn preventieve hechtenis uitzicht lijkt te behouden op dagbesteding en naar zijn werkgever kan terugkeren. Daarnaast zijn er geen schulden aanwezig en begeeft de verdachte zich in een positief en steunend familiair netwerk.
De reclassering vindt een verplicht reclasseringscontact geïndiceerd.
Gelet op de aanwezige problematiek acht de reclassering de kans op recidive en letselschade aanwezig.
Op basis van het wegingskader Adolescentenstrafrecht adviseert de reclassering het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte heeft pas recent de leeftijd van achttien jaar bereikt en is thuiswonend. Er is sprake van een pedagogisch klimaat met zeer betrokken ouders en de verdachte maakt de indruk afhankelijk van hen te zijn. Daarnaast heeft de reclassering het idee dat de verdachte onvoldoende in staat is om de gevolgen van zijn eigen gedrag en handelen te overzien. De reclassering krijgt de indruk dat dit mede veroorzaakt wordt door de psychische problematiek van de verdachte. Een eventueel verplicht reclasseringscontact dient gelet op deze factoren uitgevoerd te worden door de jeugdreclassering.
De reclassering adviseert de verdachte (deels) voorwaardelijk te straffen met als bijzondere voorwaarden begeleiding door jeugdreclassering, een ambulante behandeling bij de forensische polikliniek van De Waag, of een soortgelijke zorgverlener, een contactverbod
met de aangever en de medeverdachten, een locatieverbod (met politietoezicht), een verplichting tot dagbesteding, een harddrugsverbod en het meewerken aan middelencontrole en een avondklok.
De rechtbank kan zich vinden in het advies van de reclassering.
Toepasselijk recht
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden is of de verdachte volgens het jeugdstrafrecht of het gewone strafrecht bestraft moet worden. De verdachte was tijdens het plegen van de feiten 18 jaar oud. Het uitgangspunt is dan dat het strafrecht voor volwassenen aan de orde is. De rechtbank heeft bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar echter de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte zelf of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan daar aanleiding voor geven.
De rechtbank is van oordeel, vooral gebaseerd op de persoon van de verdachte en wat daarover door de reclassering is opgeschreven, dat de verdachte beter gestraft kan worden met toepassing van het jeugdstrafrecht dan met toepassing van het gewone strafrecht, temeer nu het jeugstrafrecht pedagogische meerwaarde heeft.
De op te leggen straf
De rechtbank komt tot de volgende straf. Zij houdt daarbij rekening met de ernst van de feiten, de oriëntatiepunten die gelden in soortgelijke gevallen en het advies van de reclassering.
Met name de gevaarzetting van de feiten 1, 2 en 3 en het leed en de schade die dit voor de gedupeerden, waaronder met name de heer [slachtoffer 1] , heeft meegebracht, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie een passende straf is.
Het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie zal bepaald worden gelijk aan de tijd die de verdachte inmiddels in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank weegt daarbij mee dat de verdachte een zware tijd heeft gehad in de justitiële jeugdinrichting en hij er daarom voor heeft gekozen het grootste deel van de tijd in afzondering door te brengen.
Het voorwaardelijke deel van de straf zal de verdachte alleen hoeven uit te zitten als hij zich gedurende de proeftijd van 2 jaar niet aan de gestelde voorwaarden houdt. De rechtbank sluit wat betreft de bijzondere voorwaarden aan bij het advies van de reclassering.
Met betrekking tot het contact- en locatieverbod zoals door de officier van justitie als vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, begrijpt de rechtbank dat de achterliggende gedachte hierbij is dat de veiligheid van de heer
[slachtoffer 1] en van de overige bewoners van Warmond moet worden gewaarborgd.
De rechtbank is echter van oordeel dat het contact- en locatieverbod als onderdeel van de bijzondere voorwaarden kan worden opgelegd, zoals ook door de reclassering is geadviseerd.
Nu het jeugdstrafrecht wordt toegepast, vindt de rechtbank het opleggen van vervangende jeugddetentie bij elke overtreding van het contact- en locatieverbod een te zwaar middel, temeer nu het beleid van de rechtbank inzake jeugdigen inmiddels is om ook bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel geen vervangende jeugddetentie meer op te leggen. Terugmelding bij de jeugdreclassering van een eventuele overtreding is in het geval van de verdachte voldoende. De verdachte heeft toegezegd met de overlastgevende groep jongeren te hebben gebroken en heeft verklaard in te zien dat zijn handelen verkeerd is geweest.
De rechtbank houdt er ernstig rekening mee dat de kans bestaat dat de verdachte opnieuw een misdrijf pleegt dat gevaar kan veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Hoewel de detentie indruk op hem heeft gemaakt en het lijkt alsof hij zijn leven een andere wending wil geven (geen drugs meer gebruiken en zijn ADHD-medicatie weer trouw slikken), is deze veranderde houding nog pril en was bij de verdachte voorheen sprake van ernstige verslavingsproblematiek, behoren zijn vrienden tot een overlast gevende jongerengroep, is hij beïnvloedbaar en moet nog verder onderzocht worden in hoeverre zijn fascinatie voor vuurwerk een rol heeft gespeeld bij de delicten.
Ook de reclassering heeft aangegeven dat gelet op de problematiek van de verdachte de kans op recidive en het toebrengen van letselschade aanwezig is. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partijen

7.1
Feiten 1 en 2
Mr. M.P. de Klerk heeft als gemachtigde van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]
een vordering ingediend voor het bedrag van
€ 5.101,98, bestaande uit een bedrag van
€ 1.931,89 aan materiële schade en een bedrag van € 3.170,00 aan immateriële schade, kort gezegd smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook is verzocht aan de verdachte een contact- en gebiedsverbod op te leggen.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de vordering in zijn geheel hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel inclusief vervangende jeugddetentie.
7.1.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de materiële schade bepleit alleen die schade toe te wijzen die door het overleggen van bonnen is onderbouwd en ook heeft zij met verwijzing naar een aantal voorbeelden uit de jurisprudentie bepleit het bedrag aan immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.500,-.
De raadsvrouw heeft aangegeven de beoordeling van de vraag of de kosten van de camerabeveiliging en de scherfwerende raamfolie als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt aan de rechtbank over te laten.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte wat betreft de materiële schade alle door de benadeelde partij gemaakte kosten ad
€ 1.931,89moet betalen. Ook de kosten van de camerabeveiliging en de scherfwerende raamfolie kunnen, naar het oordeel van de rechtbank, als rechtstreekse schade worden aangemerkt, nu de benadeelde partij door de ontploffing zijn basisveiligheid is kwijtgeraakt en deze middelen hem hebben geholpen deze terug te krijgen. Ook de overige materiële schade kan worden toegewezen. Deze kosten acht de rechtbank alleszins redelijk.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verdachte het gehele bedrag van
€ 3.170,-aan immateriële schade moet betalen. De benadeelde partij heeft door toedoen van de verdachte lichamelijk letsel opgelopen. Ook heeft de ontploffing ingrijpende gevolgen gehad voor de psychische gesteldheid van de benadeelde. De rechtbank ziet geen reden om dit bedrag aan smartengeld te verlagen, want het is een redelijk bedrag.
De verdachte dient in totaal een bedrag van
€ 5.101,98te betalen. Daar komt de wettelijke rente ook nog bij, te rekenen vanaf de dag dat de feiten zijn gepleegd, zijnde 4 november 2018, tot de dag dat het bedrag is betaald.
De verdachte is samen met zijn medeverdachte verantwoordelijk voor het betalen van dit bedrag. Als de medeverdachte zijn deel heeft betaald, hoeft de verdachte dit niet meer te doen.
De verdachte wordt ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
De rechtbank zal aan de verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat hij het bedrag aan de Staat moet betalen en de Staat ervoor zorgt dat hetgeen betaald is bij de benadeelde partij terecht komt. De rechtbank legt daarbij geen vervangende jeugddetentie op.
Het verzochte contact- en locatieverbod is niet toewijsbaar aangezien het bij een vordering benadeelde partij gaat om een vergoeding van kosten als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde feiten.
7.2
Feit 3
De
[slachtoffer 2]heeft een vordering ingediend voor het bedrag van
€ 1.713,27, geheel bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de vordering in zijn geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente.
7.2.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft afwijzing van de vordering van de benadeelde partij bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de gemeente voor dergelijke kosten verzekerd is. De offerte is voorts onvoldoende nauwkeurig en niet gespecificeerd.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte alle door de benadeelde partij gemaakte kosten ad
€ 1.713,27moet betalen. Door het handelen van de verdachte is de brug beschadigd.
De rechtbank acht de offerte voldoende duidelijk en ter zitting is meegedeeld dat de gemeente geen verzekering heeft op grond waarvan de geleden schade aan de brug kan worden vergoed. Daar komt de wettelijke rente nog bij, te rekenen vanaf de dag dat het feit is gepleegd, te weten 11 november 2018, tot de dag dat het bedrag is betaald.
De verdachte wordt ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
De rechtbank zal aan de verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat hij het bedrag aan de staat moet betalen en de staat ervoor zorgt dat het geld bij de benadeelde partij terecht komt. De rechtbank legt daarbij geen vervangende jeugddetentie op.

8.De inbeslaggenomen goederen

De lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) vermeldt de volgende onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen:
1. STK Huls;
2. 1.00 STK Kogel; KOGELPUNT .30;
3. 2.00 STK Patroon; MEN;
4. 1.00 STK Patroon Kl:rood; WINCHESTER kal. 12.
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting, hoewel zij in de veronderstelling verkeerde dat de verdachte afstand had gedaan van deze voorwerpen, en de verdachte dit ter zitting ook heeft bevestigd, gevorderd dat de op beslaglijst onder 1 tot en met 4 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de inbeslaggenomen voorwerpen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst vermelde voorwerpen onttrekken aan het verkeer, omdat het bij wet verboden is deze voorwerpen in je bezit te hebben.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De straf en maatregel zijn gebaseerd op de artikelen:
- 36 b, 36d, 36f, 45, 47, 55, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 302 en 303
van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals ze golden op het moment dat de feiten werden gepleegd.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het volgende feit:

1 primair;

en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende feiten:

1 subsidiair, 2, 3 primair, 4 en 5;

de wettelijke kwalificaties van deze feiten zijn:
de eendaadse samenloop van
feit 1 subsidiair
medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade;
en
feit 2
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 3 primair
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 4
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
feit 5
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 346 DAGEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat
180 DAGENniet ten uitvoer zullen worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jaaris, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten
inzien;
3. dat hij zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering en aan huisbezoeken
(artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht);
4. dat hij zich zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten waarop zij dat willen en
zolang zij dat willen;
5. dat hij zich zal laten diagnosticeren en indien nodig zal meewerken aan een ambulante
behandeling bij de forensische polikliniek van De Waag of een soortgelijke instelling,
zolang dit nodig is;
6. dat hij zich gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd tussen 20.00 uur
(op woensdag tussen 22.00 uur) en 6.00 uur op het adres [adres]
zal bevinden, dit in overleg met de jeugdreclassering;
7. dat hij onderwijs zal volgen of een zinvolle dagbesteding zal vinden en
behouden;
8. dat hij zal meewerken aan urineonderzoek als controle op (hard)drugsgebruik;
9. dat hij op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben
met:
- het slachtoffer [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , wonende [adres]
;
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] , wonende [adres]
;
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] , wonende [adres]
;
- [naam] , geboren op [geboortedatum] , adres is bij de politie bekend;
- [naam] , geboren op [geboortedatum] , adres is bij de politie bekend;
- [naam] , geboren op [geboortedatum] , adres is bij de politie bekend;
zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt, waarbij de politie toeziet op handhaving
van dit verbod;
10. dat hij zich niet in de gemeentehaven Warmond en recreatie-eiland [gebied] zal
bevinden, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt, waarbij de politie zal toezien op
de handhaving van dit verbod;
de rechtbank geeft aan de
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, de opdracht om erop toe te zien dat de veroordeelde zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
de rechtbank beveelt dat het toezicht en de voorwaarden bij de voorwaardelijke jeugddetentie
dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
betreft feit 1 subsidiair en feit 2
de rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] hoofdelijktoe tot het bedrag van
€ 5.101,98-,
vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf
4 november 2018 tot de dag waarop de vordering is betaald en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat door (gedeeltelijke) betaling door de medeverdachte de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen (gedeeltelijk) vervalt tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 5.101,98, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 4 november 2018 tot de dag waarop de vordering is betaald, aan de Staat te betalen voor het slachtoffer
[slachtoffer 1];
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd;
betreft feit 3
de rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot het bedrag van
€ 1.713,
27, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf
11 november 2018 tot de dag waarop de vordering is betaald en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 1.713,
27, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 11 november 2018 tot de dag waarop de vordering is betaald, aan de Staat te betalen voor het slachtoffer
[slachtoffer 2];
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd;
verklaart onttrokken aan het verkeerde op de beslaglijst onder 1, 2, 3, en 4 genummerde voorwerpen, te weten:
1. STK Huls;
2. 1.00 STK Kogel; KOGELPUNT .30;
3. 2.00 STK Patroon; MEN;
4. 1.00 STK Patroon Kl:rood; WINCHESTER kal. 12.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J.M. Smid-Verhage, kinderrechter, voorzitter,
mr. P.J. Schreuder, kinderrechter,
mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2019.
Bijlagen:
1) de tenlastelegging
2) de bewezenverklaring
Bijlage 1. De tenlastelegging
Aan bovenbedoeld gedagvaarde persoon is - na wijziging van de tenlastelegging -tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 november 2018 te Warmond, [slachtoffer 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet een vuurwerkbom en/of pijpbom, althans een explosief, heeft bevestigd aan de voordeur van de woonboot van die [slachtoffer 1] aan de [adres] (waarachter dan wel in de onmiddellijke nabijheid waarvan die [slachtoffer 1]
stond)
en deze vuurwerkbom en/of pijpbom, althans explosief, tot ontploffing heeft gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 november 2018 te Warmond, [slachtoffer 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- aan/bij de (voor)deur van de woonboot van die [slachtoffer 1] , gelegen aan de [adres] , een vuurwerkbom en/of pijpbom, althans een (zelfgemaakt) explosief, te bevestigen en/of
- het lont van deze vuurwerkbom en/of pijpbom, althans (zelfgemaakt) explosief, aan te steken, teneinde deze tot ontploffing te brengen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 november 2018 te Warmond, [slachtoffer 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- aan/bij de (voor)deur van de woonboot van die [slachtoffer 1] , gelegen aan de [adres] , een vuurwerkbom en/of pijpbom, althans een (zelfgemaakt) explosief, te bevestigen en/of
- ( terwijl die [slachtoffer 1] zich achter dan wel in de onmiddelijke nabijheid van de voordeur bevond) het lont van deze vuurwerkbom en/of pijpbom, althans (zelfgemaakt) explosief, aan te steken, teneinde deze tot ontploffing te brengen,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] werd geraakt door (rondvliegend) glas;
2.
hij op of omstreeks 4 november 2018 te Warmond, [slachtoffer 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan/bij de (voor)deur van een woonboot gelegen aan de [adres] door een lont van een vuurwerkbom en/of pijpbom, althans een (zelfgemaakt) explosief, aan te steken
terwijl daarvan gemeengevaar voor de (houten) woonboot en de in die woonboot aanwezige inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar voor [slachtoffer 1] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 11 november 2018 te Warmond, [slachtoffer 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan/op de [brug] door het lont van een vuurwerkbom en/of pijpbom, althans een explosief, aan te
steken,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de brug, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 november 2018 te Warmond, [slachtoffer 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk de [brug] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt;
4.
hij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2018 tot en met 15 november 2018 te Warmond en/of Sassenheim, [slachtoffer 2] , althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten
drie, althans één of meerdere, pijpbom(men) (geimproviseerd explosief), zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing
voorhanden heeft gehad;
5.
hij te Sassenheim, [slachtoffer 2] , althans in Nederland, op of omstreeks 14 november 2018,
munitie en/of onderdelen van munitie van categorie III, te weten
- twee geweerpatronen (merk MEN, kaliber 7.62 x 51 mm) en/of
- één hagelpatroon (merk Winchester, kaliber 12) en/of
- vijf verschoten hulsen en/of
- één kogelpunt (kaliber .30)
voorhanden heeft gehad.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd
Bijlage 2. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
Subsidiair
hij op 04 november 2018 te Warmond, [slachtoffer 2] , tezamen en in vereniging met een
ander,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- aan de voordeur van de woonboot van die [slachtoffer 1] , gelegen aan de [adres] , een
vuurwerkbom
heeft bevestigden
- het lont van deze vuurwerkbom
heeft aangestoken, teneinde deze tot ontploffing te brengen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 4 november 2018 te Warmond, [slachtoffer 2] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan de voordeur van een woonboot gelegen aan de [adres] door een lont van een vuurwerkbom aan te steken,
terwijl daarvan gemeengevaar voor de houten woonboot en de in die woonboot aanwezige inboedel,
en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] te duchten was;
3.
hij op 11 november 2018 te Warmond, [slachtoffer 2] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht op de [brug] door het lont van een pijpbom, aan te steken,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de brug en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
4.
hij in de periode van 15 oktober 2018 tot en met 15 november 2018 te Warmond en Sassenheim, [slachtoffer 2] ,
wapensvan categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten
meerdere pijpbommen (geimproviseerd explosief), zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
5.
hij te Sassenheim, [slachtoffer 2] , omstreeks 14 november 2018, munitie en onderdelen van munitie van categorie III, te weten
- twee geweerpatronen (merk MEN, kaliber 7.62 x 51 mm) en
- één hagelpatroon (merk Winchester, kaliber 12) en
- vijf verschoten hulsen en
- één kogelpunt (kaliber .30)
voorhanden heeft gehad.
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.