In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot echtscheiding tussen een vrouw en een man, die in Ethiopië een religieus huwelijk hebben gesloten. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.S. Bijsterbosch, heeft verzocht om echtscheiding en nevenvoorzieningen, waaronder het eenhoofdig gezag over de kinderen en het huurrecht van de echtelijke woning. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.D. Haytink, heeft een referteverklaring overgelegd, waarmee hij erkent dat er sprake is van een religieus huwelijk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het religieuze huwelijk als rechtsgeldig kan worden erkend in Nederland. Op basis van de Ethiopische Familiewet en de overgelegde kerkelijke huwelijksakte, heeft de rechtbank geoordeeld dat het huwelijk rechtsgeldig is en daarom in Nederland erkend moet worden.
De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van het verzoek tot echtscheiding beoordeeld. Aangezien de vrouw heeft gesteld dat de man niet de biologische vader van de kinderen is, heeft zij ook verzoeken tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap en gerechtelijke vaststelling van het vaderschap ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tot echtscheiding ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan.
De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en het eenhoofdig gezag over de minderjarigen aan de vrouw toegewezen, omdat de man erkent niet de biologische vader te zijn en geen contact heeft met de kinderen. Het verzoek tot toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw is afgewezen, omdat de woning niet als echtelijke woning kan worden aangemerkt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.