ECLI:NL:RBDHA:2019:4151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
09/767175-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van ambtsgeheim door politieagent met vertrouwelijke informatie over te beveiligen personen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die bijna vier jaar werkzaam was bij de Landelijke Eenheid Politie als medewerker van het IRIS team van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging. Dit team is verantwoordelijk voor de informatievergaring en observatie van Te Beveiligen Personen (TBP's), waaronder Geert Wilders. De verdachte heeft gedurende een periode van zes maanden vertrouwelijke en operationele informatie gedeeld met derden, wat in strijd was met zijn geheimhoudingsplicht. Hij had bij zijn indiensttreding een geheimhoudingsverklaring ondertekend, die hem verplichtte tot absoluut stilzwijgen over zijn werkzaamheden en de informatie die hij vergaarde.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn ambtsgeheim in ernstige mate had geschonden door vertrouwelijke informatie te delen met personen buiten het IRIS team. Daarnaast heeft hij gedurende drie jaar onterecht persoonsgegevens opgevraagd via het politiesysteem BVI-IB voor privédoeleinden, wat niet noodzakelijk was voor zijn politietaken. De rechtbank achtte het bijzonder kwalijk dat de verdachte informatie had gedeeld die betrekking had op een zwaar beveiligde persoon, wat de veiligheid van deze persoon in gevaar kon brengen.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van zeven maanden en ontzette hem uit het recht om enig publiek ambt te bekleden voor de duur van vijf jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien het feit dat de verdachte eerder al was veroordeeld voor schending van het ambtsgeheim. De uitspraak dient als een signaal naar andere politieambtenaren dat dergelijk gedrag niet acceptabel is.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/767175-16
Datum uitspraak: 29 april 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 6 augustus 2018 en 15 april 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. J.P. Plasman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdtippen in de periode van 11 juli 2016 tot en met 7 december 2016 te 's-Gravenhage en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland (meermalen) een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt en/of beroep van politieambtenaar en/of wettelijk voorschrift, te weten artikel 7 Wet politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden door vertrouwelijke en/of operationele politie informatie mede te delen aan een of meer anderen (waaronder een NN vrouw en/of ene [naam 1] en [betrokkene 1] ), door:
- op 11 juli 2016 telefonisch aan een NN-vrouw mededeling te doen over een bezoek van de dochter van [persoon 1] aan Nederland en/of de inzet van(politie)beveiligers tijdens het bezoek (p. 659) en/of
- op 25 juli 2016 telefonisch aan [naam 1] mededeling te doen over de woonplaats van [persoon 2] (p. 678) en/of
- op 6 augustus 2016 telefonisch aan [betrokkene 1] mededeling te doen over de bestelling van een nieuw (dienst)wapen (p. 699) en/of
- op 14 september 2016 telefonisch aan [betrokkene 1] mededeling te doen over Israëlische beveiligers (p. 811) en/of
- op 5 oktober 2016 telefonisch aan [betrokkene 1] mededeling te doen over (de wijze van bewapening van) de beveiligers van [persoon 2] en/of
- op 7 december 2016 telefonisch aan [betrokkene 1] mededeling te doen over de situatie rondom de woning van [persoon 2] en/of voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van [persoon 2] (p. 1007 en/of p. 1008);
2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 7 januari 2014 tot en met 3 februari 2017 te 's-Gravenhage en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland (telkens) een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt en/of beroep van politieambtenaar en/of wettelijk voorschrift, te weten artikel 3 en/of artikel 7 van de Wet politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte in het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van politie (BVI-IB)
- persoonsgegevens van [persoon 3] bevraagd en/of gezocht op [(---)] en/of BSN [(---)] en/of
- ( meermalen) persoonsgegevens van [betrokkene 2] bevraagd en/of gezocht op [(---)] en/of [(---)] en/of op het adres van [betrokkene 2] en/of
- ( meermalen) persoonsgegevens en/of adresgegevens van [betrokkene 1] bevraagd en/of gezocht op [(---)] en/of
- ( meermalen) persoonsgegevens van hem, verdachte, en/of een of meer kenteken(s) van zijn auto('s) bevraagd en/of gezocht op [(---)] en/of [(---)] en/of
- het [adres] bevraagd en/of
- het kenteken [(---)] (op naam van [persoon 4] ) bevraagd en/of gezocht op [(---)]
- het kenteken [(---)] (op naam van [persoon 5] ) bevraagd en/of gezocht op [(---)] en/of [(---)] en [(---)] (zijnde het adres van [persoon 5] )
terwijl hij deze gegevens heeft bevraagd en/of opgezocht voor eigen en/of privé gebruik en/of terwijl de bevragingen onverenigbaar waren met het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld en/of zonder dat dit noodzakelijk was voor de bij of krachtens de Wet Politiegegevens geformuleerde doeleinden;
3.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 7 januari 2014 tot en met 3 februari 2017 te 's-Gravenhage en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer (delen van) geautomatiseerde werken, namelijk in een of meer (delen van) servers van de politie, is binnengedrongen met behulp van een of meer valse sleutels en/of signalen en/of door het aannemen van een of meer valse hoedanigheden, namelijk door onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en/of wachtwoord (voor BVI-IB) en/of door zich met een gebruikersnaam en/of wachtwoord (voor BVI-IB) toegang te verschaffen tot (delen van de) servers van de politie (waarop BVI-IB was geplaatst) met een ander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en/of dat wachtwoord ter beschikking stonden en/of waarvoor hem die toegang was toegestaan, door (in BVI-IB)
- persoonsgegevens van [persoon 3] te bevragen en/of te zoeken op [(---)] en/of BSN [(---)] en/of
- ( meermalen) persoonsgegevens van [betrokkene 2] te bevragen en/of te zoeken op [(---)] en/of [(---)] en/of op het adres van [betrokkene 2] en/of
- ( meermalen) persoonsgegevens en/of adresgegevens van [betrokkene 1] te bevragen en/of te zoeken op [(---)] en/of
- ( meermalen) persoonsgegevens van hem, verdachte, en/of een of meer kenteken(s) van zijn auto('s) te bevragen en/of te zoeken op [(---)] en/of [(---)] en/of
- het [adres] te bevragen en/of
- het kenteken [(---)] (op naam van [persoon 4] ) te bevragen en/of te zoeken op [(---)]
- het kenteken [(---)] (op naam van [persoon 5] ) te bevragen en/of te zoeken op [(---)] en/of [(---)] en [(---)] (zijnde het adres van [persoon 5] );

3.Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1

3.1
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij meermalen opzettelijk zijn ambtsgeheim als politieambtenaar heeft geschonden doordat hij gedurende enkele maanden telefoongesprekken met drie vrouwen heeft gevoerd, waarin hij zes uitlatingen heeft gedaan die vertrouwelijke en/of operationele politieinformatie bevatten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van de mededelingen die hem onder 1 zijn ten laste gelegd. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat dit feit kan worden bewezen verklaard, met dien verstande dat de mededeling op 25 juli 2016 over de woonplaats van [persoon 2] geen geheime informatie is. Dat is immers een publiek geheim, zodat voor dat onderdeel vrijspraak dient te volgen.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal de rechtbank, gelet op het standpunt van de verdediging, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De rechtbank bezigt als bewijsmiddelen voor dit feit:
  • een proces-verbaal van bevindingen “betreft uitluisteren tap: 11 juli 2016”, AD/92, pagina 658 en 659 ( [nummer en tijdstip] );
  • een proces-verbaal van bevindingen “betreft uitluisteren tap: 25 juli 2016”, AD/93, pagina 677 en 678 ( [nummer en tijdstip] );
  • een proces-verbaal van bevindingen “betreft uitluisteren tap: 6 augustus 2016”, AD/97, pagina 699 ( [nummer en tijdstip] );
  • een proces-verbaal van bevindingen “betreft uitluisteren tap: 5 oktober 2016”, AD/121, pagina 876 [nummer en tijdstip] );
  • een proces-verbaal van bevindingen “betreft uitluisteren tap: 7 december 2016”, AD/139, pagina 1007 en 1008 [nummer en tijdstip] );
  • een geschrift, zijnde een door de verdachte op 20 december 2012 ondertekende geheimhoudersverklaring
- de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 april 2019.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook zijn ambts-/beroepsgeheim heeft geschonden met betrekking tot de mededeling van de woonplaats van [persoon 2] aan ene [naam 1] . De verdachte heeft immers een geheimhoudersverklaring ondertekend waarin hij zich tot absoluut stilzwijgen verplichtte. Hij is daar tijdens functioneringsgesprekken in 2013 nog meermalen op gewezen. Hij beschikte over deze informatie uit hoofde van zijn functie en het is niet aan hem om deze informatie te delen met derden buiten zijn werkteam.
Dat deze informatie publiek geheim zou zijn, doet daaraan niet af.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en komt daarmee tot een bewezenverklaring als hierna onder 5 vermeld.

4.Bewijsoverwegingen met betrekking tot feiten 2 en 3

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. De rechtbank leidt deze af uit de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen. Deze feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
In 2003 is de verdachte zijn loopbaan bij de politie begonnen als agent op straat in Nieuwegein. [3] Met ingang van 25 februari 2013 is hij als medewerker van de politie in de regio Utrecht verplaatst naar de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging, dienstonderdeel van de Landelijke Eenheid, en tewerkgesteld te ’s-Gravenhage in de functie van medewerker van het IRIS team. [4] Op 20 februari 2017 was hij nog steeds als hoofdagent bij dat team werkzaam. [5]
Op 7 januari 2014 heeft de verdachte twee keer als gebruiker van het account [(---)] bevraagd. Daarbij is gezocht naar de voorletter, het geboortejaar, de geboortemaand en de GBA-gegevens van [persoon 3] . Dezelfde dag heeft hij van [persoon 3] het BSN [(---)] bevraagd. [6] Ten tijde van deze bevragingen had de verdachte dienst. [7] In de periode tussen 1 juni 2014 en 24 mei 2016 heeft hij als gebruiker [(---)] acht keer gezocht op [betrokkene 2] en vijf keer op [(---)] . [8] Op 14 augustus 2016 heeft de verdachte terwijl hij dienst had, als gebruiker [(---)] en [(---)] alsmede het adres van [betrokkene 2] bevraagd. [9] Op 30 november 2016 heeft hij nogmaals als gebruiker [(---)] in het politiesysteem BVI-IB een bevraging naar [betrokkene 2] gedaan door te zoeken op [(---)] en [(---)] . [10] Op 16 augustus 2016 heeft de verdachte gezocht op de geboortedatum, postcode en huisnummer van [betrokkene 1] en op 28 augustus 2016 heeft hij de kenosleutel [betrokkene 1] bevraagd, welke bevraging leidde naar dezelfde persoons- en adresgegevens van [betrokkene 1] . [11] Op 31 augustus 2016 heeft de verdachte in BVI-IB een kenteken van een Audi A1 nagetrokken die op 7 september 2016 op zijn naam is gezet. [12] Op 13 september 2016 heeft de verdachte, terwijl hij dienst had, in BVI-IB een bevraging naar zichzelf gedaan door te zoeken op de kenosleutel [(---)] en het kenteken van genoemde auto. [13] Op 18 januari 2017 heeft de verdachte, terwijl hij ziek was, opnieuw zichzelf in BVI-IB bevraagd door te zoeken op het kenteken van een Peugeot 407 die op zijn naam stond en op [(---)] . [14]
Verdachte heeft op de zitting erkend dat de bevragingen met betrekking tot [persoon 3] , [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en hemzelf niet in het kader van de uitoefening van zijn politietaak zijn gedaan, maar dat hij dit voor privégebruik heeft gedaan, terwijl hij wist dat dit vanwege de door hem afgelegde ambtsbelofte niet was toegestaan. [15]
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is, of de op de tenlastelegging staande bevragingen in de BVI-IB met betrekking tot het adres [adres] te Almere en de personen [persoon 4] en [persoon 5] eveneens buiten het kader van de uitoefening van de politietaak door de verdachte zijn gedaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot (volledige) bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte gedeeltelijk van het onder 2 en 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat ten aanzien van de ten laste gelegde bevraging met betrekking tot [persoon 5] , niet kan worden vastgesteld dat deze voor privégebruik is gedaan. Daartoe overweegt de rechtbank dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zouden kunnen duiden op privégebruik, zodat niet kan worden uitgesloten dat deze bevraging in het kader van de uitoefening van de politietaak door de verdachte is gedaan. Dit betekent dat de verdachte in zoverre van het onder 2 en 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De raadsman heeft ten aanzien van het door de verdachte bevraagde adres in Almere betoogd dat zo’n bevraging niet ongebruikelijk is om te voorkomen dat je als politieman als heler wordt aangemerkt dan wel dat er een strafbaar feit wordt gepleegd. De verdachte heeft daarom geen opzet gehad op het schenden van zijn ambtsgeheim zoals onder 2 ten laste is gelegd dan wel op het onbevoegd gebruik maken van zijn gebruikersaccount bij de politie zoals onder 3 ten laste is gelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verdachte op 5 oktober 2016 het adres [adres] te Almere in BVI-IB heeft bevraagd alsmede een serienummer heeft nagetrokken op het moment dat door het Observatieteam wordt waargenomen dat zijn auto voor de woning op dat adres staat. [16] Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij interesse had in een fotocamera die op Marktplaats werd aangeboden en dat hij toen hij bij die woning uit de auto stapte het gevoel kreeg met heling te maken te hebben. Om er zeker van te zijn dat hij niet met heling te maken had, heeft hij in het politiesysteem het adres en het serienummer van de fotocamera bevraagd. De verdachte heeft erkend dat deze bevraging voor privégebruik was en dat hij dat niet had moeten doen. [17] Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam vast is komen te staan dat deze bevraging opzettelijk voor privégebruik is gedaan.
Voorts is door de verdediging vrijspraak betoogd ten aanzien van de bevraging die de verdachte zou hebben gedaan naar zijn buurvrouw genaamd [persoon 4] .
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verdachte op 25 december 2016, terwijl hij geen dienst had, in BVI-IB het kenteken [(---)] op naam van [persoon 4] en de lange kenosleutel [(---)] heeft bevraagd. [18]
Op de zitting heeft de verdachte hierover verklaard dat hij die bevraging heeft gedaan, omdat hij als politieman een strafbaar feit vermoedde, nadat hij bij de auto van zijn buurvrouw een ponypack met cocaïne had aangetroffen. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk geworden, omdat de verdachte pas hierover op de zitting is gaan verklaren. Bovendien is er geen enkel aanknopingspunt in het dossier voorhanden, dat de lezing van verdachte zou kunnen ondersteunen dat deze bevraging inderdaad in het kader van de uitoefening van zijn politietaak is gedaan.
De rechtbank is daarom van oordeel, mede gelet op de omstandigheid dat de bevraagde persoon niet een voor de verdachte willekeurig onbekend persoon was, dat ook deze bevraging voor privégebruik is gedaan.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en komt daarmee tot een bewezenverklaring als hierna onder 5 vermeld.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op tijdtippen in de periode van 11 juli 2016 tot en met 7 december 2016 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland meermalen een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt en beroep van politieambtenaar en wettelijk voorschrift, te weten artikel 7 Wet politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden door vertrouwelijke en/of operationele politie informatie mede te delen aan een of meer anderen waaronder een NN vrouw en/of [naam 1] en [betrokkene 1] , door:
- op 11 juli 2016 telefonisch aan een NN-vrouw mededeling te doen over een bezoek van de dochter van [persoon 1] aan Nederland en de inzet van (politie)beveiligers tijdens het bezoek en
- op 25 juli 2016 telefonisch aan ene [naam 1] mededeling te doen over de woonplaats van [persoon 2] en
- op 6 augustus 2016 telefonisch aan [betrokkene 1] mededeling te doen over de bestelling van een nieuw (dienst)wapen en
- op 14 september 2016 telefonisch aan [betrokkene 1] mededeling te doen over Israëlische beveiligers en
- op 5 oktober 2016 telefonisch aan [betrokkene 1] mededeling te doen over (de wijze van bewapening van) de beveiligers van [persoon 2] en
- op 7 december 2016 telefonisch aan [betrokkene 1] mededeling te doen over de situatie rondom de woning van [persoon 2] en voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van [persoon 2] ;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 7 januari 2014 tot en met 3 februari 2017 te
's-Gravenhage en/of elders in Nederland telkens een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van zijn ambt en beroep van politieambtenaar en wettelijk voorschrift, te weten artikel 3 en/of artikel 7 van de Wet politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte in het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van politie (BVI-IB)
- persoonsgegevens van [persoon 3] bevraagd en/of gezocht op [(---)] en BSN [(---)] en
- meermalen persoonsgegevens van [betrokkene 2] bevraagd en/of gezocht op [(---)] en [(---)] en/of op het adres van [betrokkene 2] en
- meermalen persoonsgegevens en/of adresgegevens van [betrokkene 1] bevraagd en/of gezocht op [(---)] en
- meermalen persoonsgegevens van hem, verdachte, en een kenteken van zijn auto’s bevraagd en/of gezocht op [(---)] en/of [(---)] en
- het adres [adres] te Almere bevraagd en
- het kenteken [(---)] op naam van [persoon 4] bevraagd en/of gezocht op [(---)]
terwijl hij deze gegevens heeft bevraagd en/of opgezocht voor privé gebruik en terwijl de bevragingen onverenigbaar waren met het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld en/of zonder dat dit noodzakelijk was voor de bij of krachtens de Wet Politiegegevens geformuleerde doeleinden;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 7 januari 2014 tot en met 3 februari 2017 te
's-Gravenhage en/of Utrecht en/of elders in Nederland telkens opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer (delen van) geautomatiseerde werken, namelijk in een of meer (delen van) servers van de politie, is binnengedrongen met behulp van een vals sleutel door het aannemen van een valse hoedanigheid, namelijk door onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en/of wachtwoord (voor BVI-IB) en/of door zich met een gebruikersnaam en/of wachtwoord (voor BVI-IB) toegang te verschaffen tot (delen van de) servers van de politie (waarop BVI-IB was geplaatst) met een ander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en/of dat wachtwoord ter beschikking stonden en/of waarvoor hem die toegang was toegestaan, door (in BVI-IB)
- persoonsgegevens van [persoon 3] te bevragen en/of te zoeken op [(---)] en BSN [(---)] en
- meermalen persoonsgegevens van [betrokkene 2] te bevragen en/of te zoeken op [(---)] en [(---)] en/of op het adres van [betrokkene 2] en
- meermalen persoonsgegevens en/of adresgegevens van [betrokkene 1] te bevragen en/of te zoeken op [(---)] en
- meermalen persoonsgegevens van hem, verdachte, en/of een kenteken van zijn auto 's te bevragen en/of te zoeken op [(---)] en/of [(---)] en
- het adres [adres] te Almere te bevragen en
- het kenteken [(---)] op naam van [persoon 4] te bevragen en/of te zoeken op [(---)] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat hem wordt opgelegd een verbod om enig publiek ambt uit te oefenen voor de duur van vijf jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf en geen beroepsverbod zal worden opgelegd. De strafwaardigheid van deze feiten dienen te worden genuanceerd. Dit blijkt alleen al uit het feit dat het onderzoek naar de verdachte lang heeft geduurd en hij gedurende dat onderzoek gewoon mocht blijven werken. Indien het echt zo gevaarlijk was geweest dan had eerder ingrijpen voor de hand gelegen. Daarnaast is de verdachte al flink gestraft. Hij is een politieman in hart en nieren en kan dat werk niet meer uitoefenen. Verder heeft hij geleden onder de media aandacht die deze zaak met zich heeft gebracht. Voorts heeft de verdediging verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat er bij feiten 2 en 3 sprake is geweest van eendaadse samenloop.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte is bijna vier jaar werkzaam geweest bij de Landelijke Eenheid Politie als medewerker van het IRIS team van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging.
Dit team is belast met informatievergaring en observatie van Te Beveiligen Personen (hierna: TBP’s), onder wie [persoon 2] . Alle informatie rond de TBP’s valt onder strikte geheimhouding en mag onder geen enkele voorwaarde worden gedeeld met personen buiten het IRIS team. Bij zijn aantreden als medewerker van het team heeft de verdachte een geheimhoudingsverklaring moeten ondertekenen, terwijl hij als medewerker van de politie al jaren daarvoor de ambtsbelofte had afgelegd. Die geheimhoudingsverklaring hield een verplichting tot absoluut stilzwijgen in omtrent de door de verdachte uit te voeren werkzaamheden en alle informatie die hem uit hoofde van zijn functie bekend was.
De verdachte heeft in die periode gedurende zes maanden met drie verschillende personen, die hij nauwelijks of nog maar zeer kort, kende, zowel vertrouwelijke als operationele informatie gedeeld, die hem uit hoofde van zijn functie bij het IRIS team bekend was en waarvan hij wist dat hij die niet mocht delen met personen buiten het IRIS team. Geen van die personen was bij het IRIS team of zelfs maar bij de politie werkzaam. Door aldus te handelen, heeft de verdachte zijn ambtsgeheim in ernstige mate geschonden.
Voorts heeft de verdachte zijn ambtsgeheim geschonden door gedurende een periode van drie jaar zowel in diensttijd als in zijn vrije tijd via zijn gebruikersaccount van het Korps Landelijke Politiediensten in het geautomatiseerde politiesysteem BVI-IB een groot aantal persoons- en adresbevragingen te doen, die niet noodzakelijk waren voor de uitoefening van zijn politietaken, maar voor eigen gebruik waren bestemd.
Het meermalen schenden van het ambtsgeheim is op zichzelf al een ernstig feit.
Een politieagent heeft een bijzondere positie in de samenleving en van hem wordt integriteit en onkreukbaarheid verwacht. Door zijn handelen heeft de verdachte zijn positie als politieagent, ook nog eens op een zeer gevoelige plek in de organisatie, veronachtzaamd en daarvan misbruik gemaakt en daarmee het vertrouwen geschonden dat de maatschappij in de politie moet kunnen stellen. Daarmee heeft hij het ambt van de politieagent in diskrediet gebracht. De door de verdachte begane feiten zijn temeer ernstig, nu verdachte, zoals blijkt uit zijn strafblad, in 2008 ook al is veroordeeld wegens schending van het ambtsgeheim en een voorwaardelijk strafontslag heeft gehad. Bovendien is hij, net na zijn indiensttreding bij het IRIS team in 2013, tijdens functioneringsgesprekken gewezen op zijn geheimhoudingsplicht vanwege mogelijke schendingen daarvan.
De rechtbank acht in het bijzonder kwalijk dat de verdachte vertrouwelijke en operationele informatie heeft gedeeld die betrekking had op een te beveiligen persoon, die al sinds jaren de zwaarst beveiligde persoon van Nederland is. Het is dan ook geenszins aan de handelwijze van de verdachte te danken dat grote veiligheidsgevolgen zijn uitgebleven.
Voor elk van de door de verdachte begane feiten afzonderlijk gold ten tijde van de bewezenverklaarde pleegperioden een (wettelijk) strafmaximum van een jaar gevangenisstraf. Voor wat betreft het onder 1 bewezenverklaarde is sprake van meerdaadse samenloop ten opzichte van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde. Dat betekent dat voor de feiten gezamenlijk, uitgaande van het bepaalde in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, het strafmaximum vijftien maanden gevangenisstraf bedraagt.
Met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten zijn geen landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting vastgesteld. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank daarom bezien of er in de jurisprudentie gevallen zijn die met deze zaak vergelijkbaar zijn. Weliswaar zijn er diverse gevallen, waarbij politieambtenaren zijn veroordeeld vanwege het delen van geheime informatie met onbevoegde derden, maar in geen van die gevallen was sprake van gedeelde operationele informatie. Wat de onderhavige zaak ook anders maakt, is, dat niet is gebleken van omkoping. De rechtbank komt daarom net als de officier van justitie tot de conclusie dat deze zaak volledig op zichzelf staat.
De rechtbank weegt als strafverzwarende omstandigheden mee:
  • de verdachte is in het verleden herhaaldelijk gewaarschuwd voor het schenden van zijn ambtsgeheim, de laatste keer was kort na zijn aantreden bij het IRIS team;
  • de stelselmatigheid en de kennelijke gemakzucht waarmee de verdachte telkens zijn ambtsgeheim heeft geschonden;
  • de verdachte met zijn loslippigheid de door het IRIS team te beveiligen personen potentieel in gevaar heeft gebracht door op de koop toe te nemen dat de door hem aan derden verstrekte operationele informatie verder zou worden verspreid; en
  • de verdachte op de zitting er geen blijk van heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien.
Anderzijds weegt de rechtbank mee dat de verdachte niet uit winstbejag heeft gehandeld.
De omstandigheid dat de verdachte mogelijk negatieve gevolgen heeft ondervonden van de aandacht die deze zaak in de media heeft gehad, zal de rechtbank niet als strafverminderende omstandigheid meewegen, omdat zij van oordeel is dat de verdachte die aandacht door zijn handelwijze over zichzelf heeft afgeroepen.
Een en ander afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Met name vanwege de aard en ernst van het onder 1 bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat de duur van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf niet volstaat. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden aan de verdachte opleggen. Deze straf strekt er niet alleen toe om de verdachte voor zijn handelen af te straffen, maar dient ook als signaal naar andere politieambtenaren om duidelijk te maken dat dergelijk gedrag niet acceptabel is.
Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat het de verdachte verboden is om enig publiek ambt te bekleden voor de duur van vijf jaar. De rechtbank kiest voor deze duur, omdat de samenleving met name vanwege de wijze waarop de verdachte het vertrouwen heeft geschonden dat hem toekwam in de uitvoering van zijn publieke taak als politieambtenaar, zo lang mogelijk moet worden beschermd tegen een eventuele terugkeer van de verdachte als bekleder van een openbaar ambt.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 28, 29, 31 55, 57, 138ab (oud) en 272 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feiten 2 en 3:
de eendaadse samenloop van:
  • enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd;en
  • computervredebreuk, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van
ZEVEN MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt als bijkomende straf op:
- ontzet de verdachte uit het recht tot het bekleden van enig publiek ambt voor de duur van
VIJF JAREN.
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
mr. N.F.H. van Eijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Gest, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2019.
Mr. de Boer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van een procesdossier, zijnde een bundel ambtsedige processen-verbaal met bijlagen, dossiernummer: 2015-052, behorende bij het onderzoek “Forsythia” van de politie, Landelijke Eenheid, Afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten, welk dossier onder meer bestaat uit een Algemeen Dossier (hierna: AD), doorgenummerd pagina 1 tot en met 1247 en een Persoonsdossier [verdachte] (hierna: V), doorgenummerd pagina 1 tot en met 162.
2.Als bijlage gevoegd bij een proces-verbaal van bevindingen, AD/12, pagina 131.
3.Proces-verbaal van eerste verhoor verdachte, V/19, pagina 93.
4.Proces-verbaal van bevindingen, AD/12, pagina 124 en een bij dit proces-verbaal gevoegd geschrift, zijnde een verplaatsingsbesluit, AD/12, pagina 141.
5.Proces-verbaal van eerste verhoor verdachte, V/19, pagina 93.
6.Proces-verbaal van bevindingen, AD/20, pagina 211.
7.Proces-verbaal van bevindingen, AD/8, pagina 11.
8.Proces-verbaal van bevindingen, AD/38, pagina 322.
9.Proces-verbaal van bevindingen, AD/39, pagina 324.
10.Proces-verbaal van bevindingen, AD/42, pagina 335.
11.Proces-verbaal van bevindingen, AD/39, pagina 325 en 326.
12.Proces-verbaal van bevindingen, AD/39, pagina 326.
13.Proces-verbaal van bevindingen, AD/40, pagina 328.
14.Proces-verbaal van bevindingen, AD/44, pagina 340.
15.Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 april 2019.
16.Proces-verbaal van bevindingen, AD/41, pagina 332.
17.Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 april 2019.
18.Proces-verbaal van bevindingen, AD/43, pagina 338.